armen, barmhartigheid, bevlogenheid, Bijbel, christen, christendom, cultuur, duivel, Evangelie, exhortatie, Franciscus, Gaudete et exsultate, gebed, gemeenschap, genade, gerechtigheid, God, heilig, heiliging, humor, Jezus Christus, kwaad, liefde, menselijke waardigheid, nood, onderscheiding, paus, Tweede Vaticaans Concilie, vergeving, Verheugt u en juicht, vertrouwen, vrede, waakzaam, waarheid, zachtmoedigheid, zaligsprekingen, zelfgerichtheid
Verheugt u en juicht

‘Gaudete et exsultate’ (Verheugt u en juicht) is de titel van de brief van paus Franciscus die begin april verscheen. Met deze exhortatie brengt de paus een van de thema’s van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) onder onze aandacht. Hij roept ons op gehoor te geven aan ”de algemene roeping tot heiligheid“[i]. Deze uitnodiging en verplichting geldt voor alle gelovigen. Een exhortatie is een leerstellig schrijven, een aansporing van de paus, zij het van minder gewicht dan een encycliek.
De vreugde die het volgen van onze roeping tot heiligheid geeft, is er niet alleen voor hen die door de Kerk heilig worden verklaard. “De heilige Geest strooit overal in Gods heilig en gelovig volk overvloedig heiligheid uit.” (6) Iedere gelovige wordt geroepen tot heiligheid. Dat vraagt geen speciale geloften, kwalificaties of diploma’s. Het gaat om het leven van alledag, om het goed doen van de gewone dingen. Iedereen is geroepen zijn leven op zijn eigen wijze goed te leven. Heiligheid leidt niet tot een middelmatig en rustig leven. Ook het lijden eist zijn plaats op in ons leven. Het gaat om het vinden van het geluk in het bijzondere van het gewone. De titel Verheugt u en juicht (Mt 5,12) komt uit de zaligsprekingen, het begin van de Bergrede van Jezus.
Er is geen sprake van een blauwdruk, van een sjabloon. De paus geeft geen pasklare antwoorden. Hij geeft richtingen aan. Duidelijk staande in de spiritualiteit van de jezuïeten legt de paus veel nadruk op de noodzaak van onderscheiding. Hoe maak ik onderscheid tussen goed en kwaad, hoe leer ik de stem van God verstaan en hoe laat ik de heilige Geest en Gods genade in mij werken?
Deze brief heeft een sterk pastoraal karakter. Het is geen hoogdravende en ingewikkelde tekst. De paus spreekt ons persoonlijk aan, hij tutoyeert de lezer en gebruikt voorbeelden uit het alledaagse leven. Hij benoemt de gevaren van deze tijd, de verleidingen waaraan wij blootstaan. Ook geeft hij vijf houdingen aan die belangrijk zijn op ons pad van heiligheid: zachtmoedigheid, humor, bevlogenheid, gemeenschapszin en een geest van gebed.
De exhortatie bestaat uit de volgende vijf hoofdstukken:
I. De roeping tot heiligheid:
Wat is heiligheid en wat houdt de roeping tot heiligheid in.
II. Twee subtiele vijanden van heiligheid:
Bedreigingen op ons pad van heiligheid, hedendaags gnosime en hedendaags pelagianisme.
III. In het licht van de Meester:
Het pad van heiligheid aan de hand van de zaligsprekingen.
IV. Tekenen van heiligheid in deze tijd:
Vijf houdingen die belangrijk zijn op ons pad van heiligheid.
V. Strijd, waakzaamheid en onderscheiding:
Het reële bestaan van het kwaad en de duivel. Hoe maken wij de juiste keuzes?
In het navolgende volgen we de tekst van het document en bespreken achtereenvolgend de vijf hoofdstukken. Met de getallen tussen haakjes worden de paragrafen uit de exhortatie aangegeven. De vertaling is van mijn hand en zal ongetwijfeld afwijken van de nog te verschijnen geautoriseerde Nederlandse en Vlaamse vertalingen.
(Ondertussen zijn er complete Nederlandse vertalingen. Zie hiervoor RKDocumenten.nl.)
Op de website van het Vaticaan is de complete tekst in verschillende vertalingen beschikbaar: engels, duits, frans.
Hoofdstuk I: De roeping tot heiligheid
De roeping tot heiligheid vindt haar basis in de Bijbel. Wij worden daartoe door de Heer geroepen: “Wees heilig, omdat Ik heilig ben.” (Lv 11,44; zie ook 1 Pe 1,16) Deze oproep is aan iedere gelovige: “We zijn allemaal geroepen om getuigen te zijn, maar er bestaan vele manieren van getuigen.” (11) De paus verwijst naar het Conciliedocument Lumen gentium: “Bedeeld met zo talrijke en verscheidene heilsmiddelen, zijn alle christenen, tot welke levensvorm en -staat zij ook behoren, elk langs zijn weg, door de Heer geroepen tot de volmaakte heiligheid, die niets anders is dan de volmaaktheid van de Vader zelf.”[ii]
Iedereen is op zijn eigen wijze geroepen tot heiligheid: “Graag zie ik de heiligheid zoals aanwezig in het geduldige volk Gods: in de ouders die met grote liefde hun kinderen opvoeden, in de mannen en vrouwen die hard werken om hun familie te onderhouden, in de zieken, in de oudere religieuzen die blijven glimlachen.” (7) “Het is belangrijk, dat iedere gelovige zijn eigen weg onderscheidt en het beste uit zichzelf naar boven haalt, dat wat God hem persoonlijk gegeven heeft (vgl. 1 Kor 12,7), en dat hij niet hopeloos probeert iets te imiteren dat helemaal niet voor hem bedoeld is.” (11) “Vaak zijn wij geneigd te denken dat heiligheid alleen iets is voor hen die afstand kunnen nemen van de gewone bezigheden om zo veel tijd in gebed door te brengen. Zo is het niet. Wij zijn allemaal geroepen heilig te zijn door liefdevol te leven en door persoonlijk te getuigen in onze dagelijkse bezigheden, ongeacht de plaats waar we ons bevinden.” (14) “Verlies de moed niet, want de kracht van de heilige Geest stelt je hiertoe in staat. Uiteindelijk is heiligheid de vrucht van de heilige Geest in je leven (zie Gal 5,22-23).” (15)
“Deze heiligheid waartoe de Heer je roept, zal groeien door kleine daden.” (16) “Vaak worden wij door het leven beproefd en worden we zo door de Heer geroepen ons opnieuw te bekeren waardoor de genade duidelijker zichtbaar wordt in ons leven, ‘om ons deel te geven aan zijn eigen eeuwige heiligheid’ (Heb 12,10). Op ander momenten hoeven we alleen maar een betere manier te vinden voor het doen van de dingen waar we mee bezig zijn.” (17) “Op deze wijze geven wij, geleid door Gods genade, met vele kleine daden gestalte aan de heiligheid die God voor ons wil, niet als zelfgenoegzame mannen en vrouwen, maar ‘als goede beheerders van Gods veelsoortige genade’ (1 Pe 4,10).” (18)
Onze zending in de wereld ligt in een leven verbonden met Christus: “Voor een christen is het niet mogelijk over zijn zending in de wereld te denken zonder het als een weg van heiliging te zien.” (19) “Deze zending vindt haar volle betekenis in Christus en kan alleen vanuit Hem begrepen worden. Eigenlijk betekent heiligheid, in eenheid met Christus, het mysterie van zijn leven te leven.” (20) “Het heilsplan van de Vader is Christus, en wij in Hem. Uiteindelijk is het Christus, die in ons leeft, want heiligheid is niets anders dan overvloedig geleefde liefde. (…) Iedere heilige is een boodschap die de heilige Geest schept uit de rijkdom van Jezus Christus en schenkt aan zijn volk.” (21)
“Dit is een krachtige oproep aan ons allen. Ook jij moet je hele leven zien als een zending. Probeer dat te doen door in het gebed te luisteren naar God en de tekenen die Hij je geeft, te verstaan. Vraag de Geest altijd wat Jezus van je verwacht, op elk moment van je leven en bij elke keuze die je moet maken, om zo te onderscheiden welke rol dit in jouw zending inneemt. Laat de Geest in jou vorm geven aan dit persoonlijk mysterie, dat Jezus Christus weerspiegelt in de wereld van vandaag.” (23)
Hoe krijgt onze zending, onze roeping tot heiliging concreet gestalte? “Zoals je Christus niet kunt begrijpen zonder het koninkrijk dat Hij is komen brengen, zo is ook je eigen missie niet los te zien van bouwen aan dat koninkrijk: ‘Zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid’ (Mt 6,33). Je identificatie met Christus en zijn wil betekent een inspanning om met Hem aan het koninkrijk van liefde, gerechtigheid en vrede voor iedereen te bouwen. Christus zelf wil met je leven, in alle daarmee verbonden inspanningen en opofferingen, maar ook in de vreugde en de rijkdom die het geeft. Je kunt niet groeien in heiligheid zonder jezelf met ziel en lichaam in te spannen om het beste van jezelf aan dit streven te geven.” (25)
“Het is niet heilzaam van de stilte te houden en de ontmoeting met anderen te vermijden, rust en vrede te willen en activiteit te ontlopen, gebed te zoeken en dienst te verachten. Alles kan worden aanvaard en geïntegreerd als deel van ons leven in deze wereld, en onderdeel worden van het onze weg van heiliging. We zijn geroepen tot contemplatie ook te midden van actie, en we groeien in heiligheid door de verantwoordelijke en genereuze uitoefening van onze eigen zending.” (26) “Dit betekent niet het ontkennen van de noodzaak van momenten van rust, afzondering en stilte voor God. Geheel het tegendeel. Door de beschikbaarheid van steeds weer nieuwe technische snufjes, de aantrekkelijkheid van het reizen en een eindeloze reeks consumptiegoederen is er regelmatig geen ruimte om de stem van God te horen. We worden overdonderd door woorden, oppervlakkig plezier en toenemend lawaai. Er heerst geen vreugde, integendeel, de ontevredenheid van hen die niet weten waarvoor ze leven, slaat de maat. Hoe kunnen wij dan niet erkennen dat we deze doelloze race moet stoppen om de persoonlijke ruimte te vinden voor een goed gesprek met God. Deze ruimte kan pijnlijk zijn maar is altijd vruchtbaar.” (29) “Wij hebben een geest van heiligheid nodig die zowel de afzondering als de dienst, onze persoonlijke leven als de inzet voor de evangelisatie doordringt, waardoor ieder moment in de ogen van God een uiting van opofferende liefde kan zijn.” (31)
Heiligheid leidt tot een beter en menselijker leven: “Wees niet bang voor heiligheid. Zij ontneemt je geen energie, vitaliteit of vreugde. In tegendeel, je wordt wat de Vader bedoelde toen Hij je schiep, en je zult trouw aan jezelf zijn.” (32) “Wees niet bang hogere doelen te stellen en je door God te laten liefhebben en bevrijden. Wees niet bang jezelf te laten leiden door de heilige Geest. Heiligheid maakt je niet minder menselijk, want het is een ontmoeting tussen je eigen zwakte en de kracht van Gods genade.” (34)
Hoofdstuk II: Twee subtiele vijanden van heiligheid
In dit hoofdstuk gaat de paus uitgebreid in op twee bedreigingen op ons pad van heiligheid. Hij noemt deze bedreigingen hedendaags gnosime, waarbij het vooral gaat om kennis, en hedendaags pelagianisme, waarbij de menselijke wil centraal staat. Het zijn valse vormen van heiligheid. Beide zijn “vormen van leerstellige of disciplinaire zekerheid die leiden tot een narcistisch en autoritair elitisme, waar men in plaats van te evangeliseren de anderen analyseert en classificeert en in plaats van de toegang tot de genade te vergemakkelijken energie steekt in het controleren. In beide gevallen zijn noch Jezus Christus, noch de anderen werkelijk van belang.” (35)
“God zij dank is het door de geschiedenis van de Kerk heen altijd duidelijk geweest dat de volmaaktheid van mensen wordt afgemeten aan de naastenliefde en niet aan de hoeveelheid informatie of kennis die iemand bezit.” (37) “Gezond en bescheiden gebruik van de rede om op theologische en ethische leer van het Evangelie te reflecteren is één ding. Een ander is het terugbrengen van Jezus’ leer tot een koude en harde logica die alles probeert te beheersen.” (39)
“Als iemand op iedere vraag een antwoord heeft, is dat een signaal dat hij niet op de goede weg zit. (…) God overstijgt ons eindeloos; Hij zit vol verrassingen. (…) Iemand die alles helder en duidelijk wil hebben, pretendeert Gods transcendentie te beheersen.” (41) “Als wij onszelf laten leiden door de heilige Geest in plaats van door onze eigen veronderstellingen, kunnen en moeten we de Heer in het leven van iedere mens zoeken.” (42) “De vragen van onze mensen, hun lijden, hun strijd, hun dromen, hun probeersels en hun zorgen bezitten een hermeneutische waarde die we niet kunnen negeren als we het beginsel van de Menswording serieus willen nemen.” (44)
“De Kerk heeft bij herhaling onderwezen dat wij niet door onze eigen werken of inspanningen worden gerechtvaardigd, maar door de genade van God, die altijd het initiatief neemt.” (52) “Ook de Catechismus van de katholieke Kerk herinnert ons eraan dat het geschenk van de genade de kracht van het menselijke wil en van het menselijk intellect te boven gaat. (…) Dit nodigt ons uit te leven in vreugdevolle dankbaarheid voor dit totaal onverdiende geschenk.” (54) “Wij moeten jubelend erkennen dat ons leven wezenlijk een geschenk is en onze vrijheid een genade is. Dat is in deze tijd niet gemakkelijk, in een wereld die gelooft iets als het resultaat van eigen originaliteit of vrijheid te kunnen bezitten.” (55)
“Als we denken dat alles afhangt van de menselijke inspanning die door regels en kerkelijke structuren gekanaliseerd wordt, maken we het Evangelie onbewust veel te ingewikkeld en worden we slaven van een blauwdruk die weinig openingen laat voor de werking van genade.” (59) “Om dit te vermijden, doen we er goed aan onszelf steeds eraan te herinneren dat er een hiërarchie van deugden bestaat die ons de vraag doet stellen wat essentieel is. Op de eerste plaats staan de theologische deugden, die God als hun object en basis hebben. Centraal staat de naastenliefde.” (60)
Hoofdstuk III: In het licht van de Meester
De paus bespreekt de zaligsprekingen (Mt 5,1-12) uit de Bergrede van Jezus als de weg voor de christen, de weg van heiliging. Het is een weg die tegen de stroom in gaat. “Jezus legde met grote eenvoud uit wat het betekent om heilig te zijn. Hij deed dit toen Hij ons de zaligsprekingen gaf. De zaligsprekingen zijn als de identiteitskaart van de christen.” (63) “Het woord ‘gelukkig’ of ‘zalig’ wordt zo een synoniem voor ‘heilig’. Het geeft uitdrukking aan het feit dat zij die God trouw zijn en zijn woord naleven, door hun zelfgave het werkelijke geluk verkrijgen.” (64) “Hoewel de woorden van Jezus ons poëtisch mogen raken, zij gaan duidelijk in tegen de manier waarop de dingen gewoonlijk in onze wereld gaan. (…) We kunnen ze alleen praktiseren wanneer de heilige Geest ons met zijn kracht doordringt en ons bevrijdt van onze zwakheid van zelfgerichtheid, gemak en trots.” (65)
Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen.
“Het Evangelie nodigt ons uit de waarheid van ons hart te erkennen om te zien waar wij onze zekerheid in het leven vinden. De rijken voelen zich meestal zeker in hun weelde en denken dat de bedreiging van hun rijkdom de zin van hun aardse leven geheel in elkaar kan doen storten.” (67) “Rijkdom biedt geen zekerheid. Het is eerder zo dat wanneer we denken dat we rijk zijn, we zo zelfgenoegzaam worden dat er geen ruimte meer is voor het woord van God, geen ruimte voor de liefde voor onze broeders en zusters noch voor het verheugen over de belangrijkste zaken van het leven. Zo worden we van het grootste goed berooft. Daarom noemt Jezus de armen van geest gelukkig, zij die een arm hart hebben waarin de Heer kan binnentreden met zijn altijddurende nieuwheid.” (68)
Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten.
“Het zijn de trots en de ijdelheid die regeren, waarbij iedereen denkt het recht te hebben de ander te domineren. Hoewel het onmogelijk lijkt stelt Jezus toch een andere stijl voor: de weg van de zachtmoedigheid. Dit is wat Hij met zijn eigen leerlingen in de praktijk brengt.” (71) “Christus zegt: ‘Leert van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen.’ (Mt 11,29) Als wij voortdurend overgevoelig en ongeduldig omgaan met anderen, zijn wij uiteindelijk moe en uitgeput. Maar als we met mildheid en zachtmoedigheid en zonder een houding van superioriteit rekening houden met de gebreken en beperkingen van anderen, kunnen we hen werkelijk tot steun zijn en voorkomen dat we onze energie verspillen met zinloos beklag.” (72) “Iemand kan opperen: ‘Als ik zo zachtmoedig ben, zal men denken dat ik gek ben, een idioot of een slappeling.’ Dat kan gebeuren, maar het zij zo. Het is altijd beter zachtmoedig te zijn, want dan zullen onze diepste verlangens vervuld worden.” (74)
Zalig de treurenden, want zij zullen getroost worden.
“De wereld wenst niet te treuren; zij wil droevige situaties liever negeren, bedekken of verstoppen. Er wordt veel energie besteed aan het ontvluchten van situaties waar geleden wordt, omdat men gelooft dat de werkelijkheid verbloemd kan worden, maar het kruis kan werkelijk nooit afwezig zijn.” (75) “Iemand die de zaken ziet zoals zij werkelijk zijn en meeleeft met pijn en verdriet, is in staat de diepte van het leven te ervaren en waarachtig gelukkig te zijn.” (76)
Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
“Jezus biedt een andere gerechtigheid aan dan de wereldse die zo vaak besmeurd zijn door armzalige belangen en op een of andere wijze gemanipuleerd. De ervaring leert hoe gemakkelijk het is verstrikt te raken in corruptie, mee te gaan in de hedendaagse politiek van ‘voor wat hoort wat’, als alles handel wordt.” (78) “Ware gerechtigheid krijgt gestalte in iemands leven als men zelf rechtvaardig is in de eigen beslissingen, en zij wordt zichtbaar in het zoeken van gerechtigheid voor de armen en de zwakken. Het woord gerechtigheid kan zeker een synoniem zijn voor trouw aan Gods wil in heel ons doen en laten.” (79)
Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
“Barmhartigheid kent twee aspecten: geven, helpen en dienen maar ook vergeven en begrijpen.” (80) “Geven en vergeven betekent ook te proberen in ons eigen leven een kleine weerspiegeling te bewerkstelligen van Gods volmaaktheid, die bovenmatig geeft en vergeeft.” (81) “Wij moeten bedenken dat wij zelf een leger van begenadigden zijn. Wij allen worden met goddelijke barmhartigheid gezegend.” (82)
Zalig de zuiveren van hart, want zij God zien.
“Deze zaligspreking gaat over hen die een eenvoudig, zuiver en onbesmet hart hebben, want een hart dat kan liefhebben, laat niets toe dat de liefde beschadigt, verzwakt of bedreigt.” (83) “Als een hart God en de naaste liefheeft (zie Mt 22,36-40), als dit werkelijk de intentie is en geen lege woorden, dan is dit hart zuiver en kan het God zien.” (86)
Zalig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
“Deze zaligspreking doet ons denken aan vele uitzichtloze situaties van oorlog in onze wereld. Toch zijn wij vaak zelf de oorzaak van conflicten of van op zijn minst misverstanden. Ik hoor bijvoorbeeld iets over iemand en ga dat aan een ander doorvertellen. (…) De wereld van geklets opgebouwd door mensen die graag stoken en verstoren, brengt geen vrede.” (87) “Vredestichters brengen werkelijk vrede; zij bouwen aan vrede en vriendschap in de samenleving. Aan hen die vrede zaaien doet Jezus deze fantastisch belofte: ‘zij zullen kinderen van God genoemd worden’ (Mt 5,9). Hij vertelde zijn leerlingen dat ze, waar ze ook naar toe gingen, moesten zeggen: ‘Vrede aan dit huis!’ (Lc 10,5).” (88) “Het is niet gemakkelijk deze evangelische vrede te stichten, die niemand uitsluit maar zelfs hen erbij betrekt die een beetje vreemd zijn, lastige en moeilijke mensen, zij die om aandacht vragen, zij die afwijken, zij die door het leven geslagen zijn, zij die andere voorkeuren hebben. (…) Het gaat erom dat wij ambachtslieden van de vrede zijn, want vrede stichten is een kunst die kalmte, creativiteit, fijngevoeligheid en vaardigheid vereist.” (89)
Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid, want hun behoort het Rijk der hemelen.
“Jezus zelf waarschuwt ons dat de weg die Hij voorstelt tegen de stroom ingaat. Het gaat zelfs zo ver dat wij mensen worden die met hun leven de maatschappij ter discussie stellen, personen worden die ontregelen.” (90) “De heilige Johannes Paulus II stelde: ‘Vervreemd is de maatschappij die in haar vormen van sociale organisatie, van productie en van consumptie de realisering van de zelfgave en de vestiging van de solidariteit onder de mensen moeilijker maakt. (Centesimus annus 41, 1991)’. In een dergelijke maatschappij raken politiek, massamedia en economie, culturele en zelfs religieuze instellingen zo met elkaar vervlochten, dat zij waarachtig menselijke en sociale ontwikkeling in de weg gaan staan.” (91) “Wij moeten nooit vergeten dat als het Nieuwe Testament ons over het lijden vertelt dat wij omwille van het Evangelie moeten verdragen, het juist over vervolging gaat.” (92) “Vervolgingen zijn geen zaak van het verleden; ook tegenwoordig ondergaan wij hen, of op de bloedige wijze zoals vele martelaren van onze tijd of op de subtielere wijze door laster en leugen.” (94)
Het grote criterium
De paus sluit dit hoofdstuk af door alles in het licht te stellen van Mt 25,31-46. Hier wordt duidelijk wat het betekent, barmhartig te zijn: “Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen, Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht.” (Mt 25,35-36)
“In deze oproep Hem te herkennen in de arme en de noodlijdende, zien we het hart van Christus zelf geopenbaard, zijn diepste gevoelens en voorkeuren welke iedere heilige probeert na te volgen.” (96) “Barmhartigheid is het kloppende hart van het Evangelie.” (97) “Dit is het wat je tot christen maakt! Of kan er iets anders los van deze concrete erkenning van de waardigheid van iedere mens onder heiligheid worden verstaan?” (98) “Voor christenen brengt dit een voortdurende gezonde onrust met zich mee.” (99)
“Ik betreur het dat ideologieën ons soms tot schadelijke misvattingen brengen. Aan de ene kant is er de misvatting van christenen die deze evangelische opdracht loskoppelen van hun persoonlijke relatie met de Heer, van de innerlijke vereniging met Hem, van de ontvankelijkheid voor zijn genade. Christendom wordt dan een soort NGO…” (100) “De andere schadelijke ideologie wordt gevonden bij hen die sociale betrokkenheid van anderen verdacht vinden en haar zien als oppervlakkig, aards, seculier, materialistisch, communistisch of populistisch. Of zij relativeren het, alsof er belangrijkere zaken zijn…” (101) “Vaak horen we zeggen dat, gezien het relativisme en de tekortkomingen van onze huidige wereld, bijvoorbeeld de situatie van de migranten een minder belangrijk probleem is. Er zijn katholieken die het zien als een secondair probleem vergeleken met de ‘ernstige’ bio-ethische vraagstukken. Dat een politicus op zoek naar stemmen zoiets beweert, is te begrijpen, maar dat geldt niet voor een christen, voor wie het de enige juiste houding is te gaan staan in de schoenen van die broeders en zusters die hun leven wagen om hun kinderen een toekomst te geven.” (102)
“We kunnen denken dat we God alleen eren door eredienst en gebed of door eenvoudigweg bepaalde ethische voorschriften na te leven. Inderdaad komt onze relatie met God op de eerste plaats, maar we mogen niet vergeten dat het ultieme criterium waarop ons leven wordt beoordeeld is wat we voor anderen hebben gedaan.” (104) “Barmhartigheid is de draagbalk die het leven van de Kerk schraagt. (…) Barmhartigheid is de volheid van de gerechtigheid en de schitterenste manifestatie van de waarheid van God. Het is de sleutel tot de hemel.” (105) “Wie God werkelijk met zijn leven wil eren, wie werkelijk naar heiliging verlangt waarmee zijn bestaan de Heilige verheerlijkt, is geroepen zich te wijden aan en zich in te spannen voor de beoefening van de werken van barmhartigheid.” (107) “Het is lastig ons werkelijk om noodlijdenden te bekommeren en onze energie in hulp te steken, als wij niet een zekere eenvoud van leven beoefenen en geen weerstand bieden aan de koortsachtige koopdwang van de consumptiemaatschappij, die ons uiteindelijk slechts tot ontevreden armen degradeert die alles willen kopen en alles willen uitproberen.” (108)
Hoofdstuk IV: Tekenen van heiligheid in deze tijd
In dit hoofdstuk beschrijft de paus vijf houdingen die belangrijk zijn op onze weg van heiliging: zachtmoedigheid, humor, bevlogenheid, gemeenschapszin en een geest van gebed. Deze eigenschappen zijn tekenen van heiligheid. “Het zijn vijf manifestaties van de liefde voor God en voor de naaste die ik bijzonder belangrijk acht in het licht van enkele gevaren en beperkingen van de huidige cultuur.” (111)
Doorzettingsvermogen, geduld en zachtmoedigheid
“De eerste van deze grote tekenen is de gerichtheid op en de stevige fundering in de God die ons liefheeft en draagt. (…) Het is de trouw van de liefde dat wie op God vertrouwt, ook zijn broeders en zusters trouw kan zijn.” (112) “De heilige apostel Paulus nodigde de Romeinen uit tot: ‘overwint het kwade met het goede’ (Rom 12,21). Deze houding is geen teken van zwakheid maar van echte kracht.” (113) “We moeten oog hebben voor en strijden tegen onze eigen agressie en zelfgenoegzaamheid opdat zij geen vat op ons krijgen.” (114)
“Ook christenen kunnen via internet en de verschillende fora van digitale communicatie verstrikt raken in netwerken van verbaal geweld. Zelfs in katholieke media kunnen de grenzen overschreden worden en eerroof en laster gemeengoed worden.” (…) Het is opvallend dat onder het voorwendsel van de verdediging van andere geboden men soms het achtste gebod, ‘Gij zult tegen uw naaste niet vals getuigen’, totaal negeert en het aanzien van anderen genadeloos beschadigt.” (116) “Het is niet goed als wij als harteloze rechters neerkijken op anderen, anderen als onwaardig beschouwen en hen altijd de les lezen. Dit is een subtiele vorm van geweld. (…) ‘Verheug je in het goede van anderen alsof het van jezelf was, en wens zeer oprecht dat men hen altijd voorrang geeft boven jou.’ (Sint Jan van het Kruis)” (117)
“Nederigheid kan alleen door vernederingen in ons hart wortel schieten. Zonder vernederingen is er geen nederigheid en geen heiligheid. Als je niet in staat bent enige vernederingen te verdragen en te ondergaan, dan ben je niet nederig en bevind je je niet op het pad van heiligheid.” (118) “Ik heb het hier niet alleen over gruwelijke situaties van martelaarschap, maar over de dagelijkse vernederingen van hen die zwijgen om hun familie te redden, die liever anderen prijzen dan over zichzelf te roemen, of die de minder eervolle taken op zich nemen en soms er zelfs voor kiezen onrecht te verdragen als een offer voor de Heer. (…) Dit betekent niet met het hoofd naar beneden rond te lopen, weinig te zeggen en het gezelschap van anderen te vermijden. Vaak kan iemand, juist omdat hij vrij is van zelfgerichtheid, het aandurven op liefdevolle wijze in discussie te gaan, te pleiten voor gerechtigheid of de zwakken tegen de machtigen te verdedigen, ook als dat zijn of haar eigen reputatie schaadt.” (119) “Deze houding veronderstelt een door Christus vredig gemaakt hart, dat bevrijdt is van de agressiviteit die voortkomt uit een bovenmatig ego. Dat zelfde vredige hart, een vrucht van de genade, maakt het mogelijk een innerlijke zekerheid te behouden en te volharden in het goede ook al ‘moest ik gaan door het dal van de schaduw des doods’ (Ps 23,4) of ‘stond een slagorde aanvalsgereed’ (Ps 27,3).” (121)
Vreugde en gevoel voor humor
“Het tot nu toe gezegde, impliceert niet een apathische, treurige, zure, melancholieke geest of een somber gezicht. De heilige leeft met vreugde en met gevoel voor humor. Zonder verlies van realiteitszin straalt hij voor anderen een positieve en hoopvolle geest uit.” (122) “Er zijn moeilijke tijden, momenten van het kruis, maar niets kan de bovennatuurlijke vreugde verstoren… Het is een innerlijke zekerheid, een hoopvolle kalmte die een geestelijke tevredenheid schenkt die naar wereldse maatstaven onbegrijpelijk is.” (125)
“Christelijke vreugde gaat gewoonlijk vergezeld van gevoel voor humor. (…) Een slecht humeur is geen teken van heiligheid. (…) We ontvangen zoveel van de Heer ‘om rijkelijk te genieten’ (1 Tim 6,17), dat droefheid een teken van ondankbaarheid kan zijn. Men is zo in zichzelf opgesloten dat men niet in staat Gods giften te herkennen.” (126) “God wil dat wij positief, dankbaar en ongecompliceerd zijn.” (127) “Ik heb het niet over de vreugde van de hedendaagse individualistische en consumptieve cultuur. Consumptie doet het hart alleen maar opzwellen. Het kan incidenteel en voorbijgaand plezier geven, maar geen vreugde. Ik refereer hier veel meer aan de vreugde die men in gemeenschap beleeft, die men deelt en verdeelt, want ‘het is zaliger te geven dan te ontvangen’ (Hnd 20,35) en ‘God houdt van een blijmoedige gever’ (2 Kor 9,7).” (128)
Vermetelheid en bevlogenheid
“Heiligheid is ook parrhesia: het is vermetelheid, een impuls tot evangelisatie die een stempel drukt op deze wereld. Dit is voor ons mogelijk omdat Jezus zelf ons tegemoet komt en meer dan eens met kalmte en beslistheid zegt: ‘Vreest niet’ (Mc 6,50). (…) Vermetelheid, enthousiasme, vrijuit spreken, apostolisch vuur, dat alles maakt deel uit van het woord parrhesia.” (129) “Laat ons erkennen dat we zwak zijn, maar ook accepteren dat Jezus ons bij de hand neemt en ook ons op missie stuurt. Wij zijn zwak, maar ook dragers van een schat die ons groot maakt en die de ontvangers ervan beter en gelukkiger maakt. Vermetelheid en apostolische moed zijn voorwaardelijk voor de missie.” (131)
“Evenals de profeet Jona zijn wij voortdurend geneigd naar een veilig oord weg te vluchten. Het kan vele namen hebben: individualisme, spiritualisme, in een kleine wereld leven, verslaafdheid, onverzoenlijkheid, herhaling van vastgelegde patronen, dogmatisme, nostalgie, pessimisme, verschuilen achter regels.” (134) “God is steeds weer nieuw. Hij zet ons keer op keer aan om op te breken en naar nieuwe oorden te trekken, naar de randen en over de grenzen heen, om het vertrouwde los te laten. Hij brengt ons daar waar de mensen het meest verwond zijn en waar zij in de schaduw van oppervlakkigheid en conformisme nog steeds het antwoord op de vraag naar de zin van het leven zoeken. God is niet bang! Hij is zonder vrees! Hij is groter dan onze plannen en heeft geen angst voor de randen.” (135)
“Het is zo dat wij de deur van ons hart moeten openen, want Hij klopt en roept (zie Apk 3,20). Soms vraag ik mij echter af of Jezus misschien al binnen is en op de deur klopt opdat wij Hem laten ontvluchten aan de verstikkende lucht van onze zelfgerichtheid.” (136) “Gewoontes zijn verleidelijk; zij zeggen ons dat het geen zin heeft te proberen zaken te veranderen, dat wij gezien de situatie niets kunnen doen, dat het altijd zo geweest is en dat we daar altijd mee hebben kunnen leven. Omdat we eraan gewend zijn treden we niet meer op tegen het kwaad en laten toe dat de zaken zijn zoals ze zijn of zoals sommigen hebben besloten dat ze zouden moeten zijn. Accepteren wij toch dat de Heer komt om ons wakker te maken, ons uit onze verdoving te halen, om ons van onze traagheid te bevrijden. Laat ons weerstand bieden aan gewoontes, openen wij onze oren en ogen en vooral ons hart om ons in beweging te laten brengen door wat er om ons heen gebeurt en door de roep van de levende en krachtige woorden van de Verrezene.” (137)
In gemeenschap
“Als wij los van anderen leven, is het moeilijk tegen onze eigen begerigheid, tegen de valstrikken en verleidingen van de duivel en tegen de zelfgerichte wereld te strijden.” (140) “Groei in heiligheid is een gemeenschappelijke reis, zij aan zij met anderen.” (141) “Het leven in gemeenschap – als gezin, als parochie, als religieuze gemeenschap of als welke gemeenschap dan ook – bestaat uit vele kleine alledaagse zaken.” (143) “Een gemeenschap die de kleine details van liefde koestert, waar de leden zich om elkaar bekommeren en een open en evangelische sfeer scheppen, is een plaats van aanwezigheid van de verrezen Heer, die haar heiligt overeenkomstig het heilsplan van de Vader.” (145) “Anders dan het groeiende consumptieve individualisme, dat ons in onze zoektocht naar welbevinden van anderen afsluit, kunnen wij het op ons pad van heiligheid niet laten ons te identificeren met de wens van Jezus: ‘opdat zij allen één mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U’ (Joh 17,21).” (146)
In voortdurend gebed
“Ten slotte moeten wij, ook al lijkt het voor de hand liggend, ons realiseren dat heiligheid bestaat uit een tot gewoonte geworden openheid voor het transcendente, die zich uit in gebed en aanbidding. Heiligen zijn mensen met een geest van gebed die er behoefte aan hebben in verbinding te staan met God. (…) Ik geloof niet in heiligheid zonder gebed, ook al hoeft dat gebed niet lang te zijn of gepaard te gaan van intense emoties.” (147) “Om dit mogelijk te maken zijn toch ook enkele momenten alleen voor God noodzakelijk. (…) Het vertrouwensvolle gebed is een reactie van het hart dat openstaat voor de ontmoeting met God van aangezicht tot aangezicht, waarin alles tot rust komt en de stille stem van de Heer hoorbaar wordt te midden van de stilte.” (149)
“We moeten ons realiseren dat de beschouwing van het gezicht van de gestorven en verrezen Jezus onze menselijkheid opnieuw opbouwt, ook als wij door de moeilijkheden van het leven of door zonden getekend zijn. (…) Laat je het toe dat zijn vuur jouw hart doet ontvlammen? Als je niet toelaat dat Hij je met de warmte van zijn liefde en tederheid voedt, zal het vuur je ontbreken. Hoe wil je dan met jouw getuigenis en jouw woorden het hart van anderen doen ontvlammen?” (151)
“Omdat het wordt gevoed door het geschenk van God, die zich in ons leven uitstort, moet het gebed ook altijd een gedachtenis kennen. (…) Overweeg tijdens je gebed je eigen levensloop en je zult je veel barmhartigheid herinneren.” (153) “De smeekbede is een uiting van het hart dat op God vertrouwt, dat weet dat het zelf tot niets in staat is. (…) De voorbede is van bijzondere waarde, omdat zij tegelijkertijd een uiting is van godsvertrouwen en van naastenliefde.” (154) “Als wij ons realiseren dat God bestaat, kunnen we niet anders dan Hem aanbidden – soms met zwijgende verwondering – en Hem met een feestelijke lofzang prijzen.” (155) “Het biddend lezen van Gods woord (…) laat ons stilstaan en naar de stem van de Meester luisteren.” (156) “De ontmoeting met Jezus in de heilige Schrift voert ons naar de Eucharistie, waar dit Woord zijn grootste werking heeft, omdat het levende Woord hier werkelijk aanwezig is.” (157)
Hoofdstuk V: Strijd, waakzaamheid en onderscheiding
Het pad van heiligheid is ook een geestelijke strijd. Het vraagt waakzaamheid en onderscheiding. Dit zijn de onderwerpen van dit laatste hoofdstuk. “Het leven van een christen is een voortdurende strijd. Het vraagt kracht en moed om de verleidingen van de duivel te weerstaan en het Evangelie te verkondigen. Deze strijd is zoet omdat het ons telkens weer de overwinningen laat vieren die de Heer in ons leven behaalt.” (159)
De strijd en de waakzaamheid
“Het gaat niet alleen om een strijd tegen de wereld en de wereldse mentaliteit die ons misleidt, bedwelmt en ons middelmatig, zonder bevlogenheid en vreugdeloos laat worden. Ook kan zij niet teruggebracht worden tot een strijd tegen de eigen zwakte en de eigen ondeugden… Het is ook een voortdurende strijd tegen de duivel, de prins van het kwaad.” (159) “Juist de overtuiging dat deze boze macht onder ons aanwezig is, laat ons begrijpen waarom het kwaad zo’n verwoestende kracht bezit.” (160) “We moeten de duivel niet beschouwen als een mythe, een bedenksel, een symbool, een beeldspraak of een idee. Deze misvatting doet ons de handen in de schoot leggen, onvoorzichtig en uiteindelijk kwetsbaarder zijn. De duivel heeft het niet nodig ons te beheersen. Hij vergiftigt ons met haat, troosteloosheid, nijd en ondeugden. Hij maakt gebruik van onze achteloosheid om ons leven, onze gezinnen en onze gemeenschappen te verwoesten.” (161)
“Gods woord nodigt ons met duidelijke woorden uit tot ‘standhouden tegen de listen van de duivel’ (Ef 6,11) en om ‘alle brandende pijlen van de boze’ (Ef 6,16) te doven. Dit zijn geen romantische woorden, want ons pad van heiligheid is ook een voortdurende strijd.” (162) “Op dit pad zijn de bevordering van het goede, de rijping in het geestelijk leven en de groei in de liefde de beste tegenwichten tegen het kwaad.” (163) “Het pad van heiligheid is een door de heilige Geest aan ons geschonken bron van vrede en vreugde. Op hetzelfde moment verlangt het ook van ons dat wij onze ‘lampen brandend’ (Lc 12,35) houden en waakzaam blijven.” (164) “Spirituele corruptie is erger dan de val van een zondaar, omdat het een comfortabele en zelfgenoegzame blindheid is waardoor uiteindelijk alles acceptabel lijkt: bedrog, laster, egoïsme en vele subtiele vormen van zelfgerichtheid.” (165)
Onderscheiding
“Hoe weten we of iets van de heilige Geest komt of dat het voortkomt uit de geest van de wereld of uit de geest van de duivel? De enige methode is de onderscheiding, die meer is dan intelligentie en een gezond verstand. Het is een geschenk waarom we moeten vragen.” (166) “Zonder de wijsheid van de onderscheiding vallen wij gemakkelijk ten prooi aan elke voorbijkomende trend.” (167) “Dit is vooral belangrijk als zich iets nieuws in ons leven voordoet. Dan moeten wij onderscheiden of het nieuwe wijn is die van God komt, of een illusie afkomstig van de geest van de wereld of van de geest van de duivel. Op andere momenten gebeurt het tegenovergestelde, als de krachten van het kwaad ons verleiden niet de veranderen en de zaken te laten zoals ze zijn, te kiezen voor onbeweeglijkheid en starheid. Zo beletten wij het waaien van de heilige Geest. Wij zijn vrij, met de vrijheid van Christus. Toch vraagt hij van ons te onderzoeken wat er in ons leeft – wensen, angsten, vrees, verlangens – en wat er buiten ons gebeurt – ‘de tekenen van de tijd’ – waarmee wij de wegen van de volledige vrijheid onderscheiden: ‘Keurt alles, behoudt het goede’ (1 Tes 5,21).” (168)
“Onderscheiding is niet alleen nodig voor bijzondere tijden… Het is een instrument in de strijd om de Heer beter te volgen. We hebben haar altijd nodig om in staat te zijn de tijden van God en zijn genade te onderscheiden, om de inspiratie van de Heer niet te verkwisten, om zijn uitnodiging tot groei niet voorbij te laten gaan. (…) Daarom vraag ik alle christenen niet na te laten iedere dag in gesprek met de ons liefhebbende Heer een oprecht gewetensonderzoek te doen.” (169)
“We moeten altijd beseffen dat onderscheiding een genade is. Zij omvat rede en voorzichtigheid, maar overstijgt ze ook, want zij zoekt het mysterie te achterhalen van het unieke en eenmalige plan dat God met ieder van ons heeft.” (170) “We moeten ervan bewust zijn dat onderscheiding in gebed zijn basis moet vinden in de bereidheid tot luisteren naar de Heer, naar anderen, naar de werkelijkheid zelf die ons steeds weer op nieuwe manieren aanspreekt. Alleen als wij bereid zijn te luisteren, zijn we vrij om van onze eigen beperkte en ontoereikende ideeën en onze eigen gewoonten en denkpatronen af te zien.” (172) “De onderscheiding van de geesten bevrijdt ons van onze starheid, die geen ruimte laat voor het eeuwige vandaag van de Verrezene.” (173)
“Onderscheiding is er niet om te onderzoeken wat we verder nog uit het leven kunnen halen, maar om te onderscheiden hoe wij onze missie, die ons bij het Doopsel toevertrouwd is, nog beter kunnen vervullen.” (174) “Als wij voor God onze levensloop onderzoeken zijn er geen gebieden die buitengesloten blijven. (…) Hij wil ons leven niet binnentreden om het te verminken of te verzwakken, maar om het tot volheid te brengen. Onderscheiding is (…) een waarachtig proces onszelf te ontstijgen en het mysterie van God, die ons helpt, te naderen om onze missie uit te voeren waartoe wij tot welzijn van onze medemensen geroepen zijn.” (175)
De paus sluit “deze overwegingen” af met de wens dat Maria ze wil kronen. Zij is ons voorbeeld op ons pad van heiligheid. “Het gesprek met haar troost ons, maakt ons vrij en heiligt ons. Moeder Maria heeft niet veel woorden nodig. Zij heeft het niet nodig dat wij ons inspannen haar te vertellen wat ons overkomt. Het is genoeg iedere keer opnieuw te fluisteren: ‘Wees gegroet, Maria…’.” (176)
Hij eindigt met: “Laten wij de heilige Geest vragen ons een groot verlangen te schenken om heilig te zijn tot meerdere glorie van God. Bemoedigen wij elkaar hierin. Zo zullen wij in het geluk delen dat de wereld ons niet kan afnemen.” (177)
————————————————————————-
[i] Dit is de titel van hoofdstuk V van de dogmatische constitutie over de Kerk: Lumen gentium (1964).
[ii] Lumen gentium, 11.
From → Algemeen
Trackbacks & Pingbacks
- Verheugt u en juicht; Hnd 1,1-11; Mc 16,15-20 | Diaken Pier Tolsma
- Gaven van de heilige Geest; Hnd 2,1-11; 1 Kor 12,3b-7.12-13; Joh 20,18-23 | Diaken Pier Tolsma
- Oefenen in blij zijn | Diaken Pier Tolsma
- Wie denk jij wel wie je bent!? Mc 6,1-6 | Diaken Pier Tolsma
- Jezus geeft leven; Spr 9,1-6; Joh 6,51,58 | Diaken Pier Tolsma
- Leerling zijn; Mt 5,10-12 | Diaken Pier Tolsma
- Maakt de weg recht voor de Heer; Joh 1,6-8.19-28 | Diaken Pier Tolsma
Bedankt, Pier, voor dit voorproefje. Heel helder en ook inspirerend!