Maakt de weg recht voor de Heer; Joh 1,6-8.19-28

Het is Advent. Wij zien uit naar Kerstmis. Wij zien uit naar de komst van God in de wereld. In de Advent hebben we extra aandacht voor dit aspect van ons menselijk bestaan. Ons leven draait om uitzien, verwachten, verlangen en zoeken. Uitzien, verwachten, verlangen en zoeken, dat zijn activiteiten die met God van doen hebben. Het uitzien, verwachten, verlangen en zoeken betreft geluk, waarheid en liefde. Het betreft zaken die wij niet zelf tot stand kunnen brengen, zaken die we niet zelf kunnen realiseren.
Geluk, waarheid en liefde worden ons gegeven. We kunnen ze niet zelf maken. We kunnen ze wel ontdekken. Het zijn grootheden die buiten ons bestaan. Het zijn grootheden waar we deel aan kunnen hebben, grootheden die ons bestaan verrijken en zin geven, grootheden die wij kunnen genieten. Geluk, waarheid en liefde zijn direct verbonden met God. Zij komen uit Hem voort. Zoeken naar geluk, waarheid en liefde is zoeken naar God. Denk aan de uitspraak van Jezus: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven.” En de apostel Johannes schrijft in zijn eerste brief: “God is liefde.”
Wij zijn geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Wij zijn op zoek naar de kern van ons bestaan, naar onze werkelijke identiteit: wie zijn wij en wie ben ik? Ook in ons zoeken lijken wij op God. Hij heeft ons geschapen uit liefde. Hij heeft ons geschapen om met ons een relatie van liefde aan te gaan. Hij wil voortdurend in ons leven aanwezig zijn en daarom zoekt Hij ons. Dat begon al bij Adam en Eva. Als zij hun geluk zoeken buiten God en beseffen dat dat niet de juiste weg is, vraagt God hen: “Waar zijt gij?”
Dit verhaal over Adam en Eva is tekenend voor ons menselijk leven. Als een stel pubers slaan we alle goede raad in de wind en zoeken we het geluk, de waarheid en de liefde op de verkeerde plekken. Puberaal gedrag is meestal van beperkte duur, maar deze vorm van puberaal gedrag blijkt tamelijk onuitroeibaar. Iedere mens heeft er opnieuw mee te maken en bij vele mensen duurt het een leven lang.
Het is niet voor niets dat Johannes de Doper getuigt van het Licht en oproept tot een doopsel van bekering. Geluk, waarheid en liefde behoren toe aan het Licht, niet aan de duisternis. Ook ons roept Johannes op: “Maakt de weg recht voor de Heer!” Johannes roept ons op ons voor te bereiden op de komst van de Heer. Uitzien, verwachten, verlangen en zoeken. Het zijn begrippen die passen bij de komst van de Heer. Het idee van het komen van de Heer heeft iets merkwaardigs. Als God zich aan Mozes laat kennen, zegt Hij: “Ik ben die is.” We vertalen het ook wel met: “Ik zal er zijn.” En vlak voor zijn hemelvaart zegt Jezus: “Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld.”
Als God zo nadrukkelijk aangeeft dat Hij er is, waarom hebben wij het dan voortdurend over zijn komst. In de Advent hebben wij het telkens weer over God als de Komende. Een ander voorbeeld: iemand kan geheel naar waarheid zeggen: “Toen kwam God in mijn leven.” Blijkbaar ervaren wij mensen God toch meer als de Komende dan als Hij die er is. Het komen van God is dus iets dat te maken heeft met het menselijk perspectief. Wij mensen zien God als de Komende. Het komen van God betekent niet dat Hij werkelijk afwezig is. Het komen van God komt voort uit het feit dat wij mensen niet in de gaten hebben dat Hij er is. Hij is er wel, maar wij zien het niet, ervaren het niet, wij hebben het niet door.
Als we op deze manier kijken naar de komst van God, wordt ons uitzien, ons verlangen en ons verwachten een stuk minder passief. Nu moeten we echt zelf aan het werk. Wij moeten God zoeken. We moeten Hem ontdekken. “Maakt de weg recht voor de Heer!” betekent nu: Maak ruimte in jezelf, maak plaats voor God, want Hij is er maar wij zijn te veel met onszelf bezig. Dit geldt niet alleen voor de ongelovigen. Dit geldt ook voor ieder van ons.
In de exhortatie ‘Verheugt u en juicht’ schrijft paus Franciscus: “We moeten ons hart openen voor Jezus, die voor de deur staat en klopt. Maar soms vraag ik me af of Jezus niet al lang binnen in ons is en klopt, omdat Hij wil ontsnappen, weg van onze benauwde zelfgerichtheid.” In de onlangs verschenen encycliek ‘Fratelli tutti’ (Allen broeders) schrijft de paus naar aanleiding van de coronapandemie: “De harde en onverwachte klap van deze pandemie dwong ons weer aandacht te hebben voor het belang van alle mensen in plaats van het voordeel van enkelen. Nu beseffen we dat we onszelf gevoed hebben met dromen van pracht en praal en dat we uiteindelijk enkel verstrooiing, bekrompenheid en eenzaamheid hebben geconsumeerd.”
Het is niet alleen dat we God niet zien, vaak zien we ook onze medemensen niet. Geluk, waarheid en liefde heeft niet alleen met God van doen. Geluk, waarheid en liefde betreft ook onze relatie met de medemens. Alle mensen zijn kinderen van God. Allen zijn onze broeders en zusters. God toelaten in ons leven is ook erkennen dat onze broeders en zusters een plaats hebben in ons leven, dat hun geluk ook ons geluk is en ons werkelijk ter harte gaat. Amen.