Spring naar inhoud

Je leven geven; Joh 12,20-33

18 maart 2024

“Wie zijn leven bemint verliest het; maar wie zijn leven in deze wereld haat zal het ten eeuwigen leven bewaren.” Jezus houdt van stevige uitspraken, maar overdrijft Hij hier niet? Moeten wij echt ons leven haten? Moeten wij het grootste geschenk dat God ons geeft, haten? En wat stelt het nog voor dat Jezus zijn leven voor ons geeft, als Hij zijn eigen leven haat? Wat heeft Jezus ons hier te zeggen?

Bij de andere drie evangelisten vinden een uitspraak van Jezus die lijkt op wat Johannes hier opgeschreven heeft. Bij Marcus lezen we: “Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie, zal het redden.” (Marcus 8,35) Marcus en ook Matteüs en Lucas hebben het niet over het haten van het leven maar over het verliezen ervan en dan in het bijzonder het verliezen van het leven omwille van Jezus en omwille van het Evangelie.

Ook in de stevige taal die Johannes opgeschreven heeft, zit een nuancering. Het gaat niet om het haten van het leven in het algemeen, maar om het haten van het leven in deze wereld. Zo komen we mogelijk wat dichter bij de boodschap die Jezus voor heeft. Hij roept ons op Hem te volgen en zijn dienaar te zijn. Leerling zijn van Jezus is niet alleen maar naar Hem luisteren. Het is ook een oproep tot dienstbaarheid.

Hoe wij Jezus, hoe wij deze koning die zijn leven voor ons geeft, kunnen dienen wordt duidelijk in het Evangelie volgens Matteüs: “De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan.” Wij dienen Jezus door onze medemensen te dienen. En daarbij moeten op de eerste plaats denken aan hen die tekort komen, aan hen die lijden, aan hen die in nood verkeren.

Jezus roept ons op tot dienstbaarheid. Dat vraagt dat wij zelf een stapje terug doen, dat we onszelf niet beschouwen als het centrum van de wereld. Dat vraagt dat we ons primair richten op onze medemensen. Dienstbaarheid vraagt van ons ook offers. Dienstbaarheid vraagt afzien van het leven van de wereld, afzien van alleen maar willen genieten, afzien van alleen maar materieel welzijn, afzien van de zelfgerichtheid die de wereld eigen is. Wij houden van ons aardse leven. Wij houden van de genoegens die het ons biedt, maar afzien van bepaalde genoegens hoeft ons niet ongelukkig te maken. Sterker nog ons afzien omwille van een ander zal niet alleen die ander maar ook onszelf gelukkig maken.

“Als de graankorrel niet in de aarde valt blijft hij alleen.” Pas als je een graankorrel in grond stopt gebeurt er iets. Dan gaat hij ontkiemen. Doordat hij in de aarde sterft, ontstaat er nieuw leven en brengt hij vrucht voort. Jezus gebruikt dit beeld van de graankorrel als beeld voor zijn eigen leven. Gods Zoon heeft zijn goddelijke heerlijkheid losgelaten. Uit liefde voor ons is Hij mens geworden zoals wij. Hij heeft het gehele menselijke bestaan met ons willen delen: al onze vreugde en al ons verdriet, ons leven, ons lijden en onze dood. Door in vrijheid dit bestaan te aanvaarden, breekt Hij het open. Door het lijden en sterven op zich te nemen, opent Hij de weg ten leven. Hij geeft zijn leven om ons te redden.

Ook voor ons geldt dat onze liefde voor de medemens offers vraagt. Uit liefde is ons het leven gegeven. De liefde is de bron en ook de essentie van ons leven: ons leven is liefde. Door ons leven dienstbaar te maken aan anderen, door af te zien van het leven in deze wereld, gaan wij ontkiemen en brengt ons leven veel vrucht voort. Onze dienstbaarheid krijgt gestalte in daden van liefde, door te luisteren naar de mensen in nood, door de vruchten van onze aarde met hen te delen, door niet alles voor onszelf op te eisen. “Wie zijn leven bemint verliest het.” Wie vooral voor zichzelf opkomt wordt niet gelukkig. Amen.

From → Preken

Geef een reactie

Plaats een reactie