Titus Brandsma over Sinte Liduina: Liduinalezing 2019

Inleiding
Deze lezing gaat over de heilige Liduina. Zij leefde van 1380 tot en met 1433. We kennen Liduina echter alleen uit wat anderen over haar geschreven hebben. Zelf heeft zij ons geen geschriften achtergelaten. Dat betekent dat we altijd door de bril van iemand anders naar Liduina kijken. Vanavond is dat mede de bril van Titus Brandsma. En ook hij keek door de bril van anderen zoals die van Jan Brugman en van Thomas van Kempen. Deze laatste twee zijn u ongetwijfeld bekend. Zij hebben zo‘n twintig jaar na het overlijden van Liduina op basis van eerdere levensbeschrijvingen haar leven beschreven.
Vandaag richten we onze aandacht op de visie van Titus Brandsma op het leven van Liduina. Daarom zullen we eerst kort stilstaan bij het leven van Titus Brandsma en vervolgens bij mijn relatie met hem, want ook mijn bril is in het geding. In het derde deel kijken we naar het denken van Titus Brandsma over mystiek en tenslotte kijken we naar wat hij over Liduina schreef en ook wat niet en hoe dat in verband staat met zijn denken over mystiek en ook met de tijd waarin hij leefde.
Wie was Titus Brandsma1
Titus Brandsma werd in 1881 onder de rook van Bolsward geboren als Anno Sjoerd Brandsma. Hij was de oudste zoon van een vroom boerengezin. Vijf van de zes kinderen werden kloosterling. Na de lagere school ging Anno naar het kleinseminarie van de franciscanen in Megen. In 1898 verhuisde hij naar het klooster van de karmelieten in Boxmeer. Hij verkoos de spiritualiteit van de karmelieten boven het midden in de wereld werkzaam zijn van de franciscanen. Als kloosternaam koos hij de naam van zijn vader: Titus. Na twee jaar noviciaat en het grootseminarie volgde in 1905 zijn priesterwijding. Daarna vertrok Titus voor verdere studie naar Rome, waar hij in 1909 promoveerde.
In dat jaar werd hij docent filosofie in Oss. In deze periode tot 1923 ontplooide Titus allerlei initiatieven en activiteiten. Hij schreef veelvuldig in allerlei katholieke bladen, was een van de initiatiefnemers van het op de volksdevotie gerichte ‘Carmelrozen’ en hij begon met het vertalen van de werken van Teresa van Avila. Ook Friesland trok zijn aandacht. Hij was de eerste secretaris van het ‘Roomsk Frysk Boun’, werkte mee aan de Friese vertaling van de ‘Navolging van Christus’ en was lid van verschillende Friese verenigingen. Zijn interesse voor de katholieke pers leidde tot het hoofdredacteurschap van ‘De Stad Oss’. Ook zette hij zich in voor het katholiek onderwijs. Hij was ad interim directeur van de katholieke handelsdagschool. In Oss werd een katholieke HBS opgericht, het huidige Titus Brandsma Lyceum, en in Oldenzaal een katholiek lyceum. Ook kwam er in Oss een katholieke bibliotheek.
In 1923 werd Titus aan de pas opgerichte katholieke universiteit in Nijmegen hoogleraar in de geschiedenis van de wijsbegeerte en van de mystiek, met name van de Nederlandse mystiek. Naast Thomas van Kempen, Geert Groote en Jan Brugman had hij veel aandacht voor de Nederlandse mystici Ruusbroec en Hadewych. Ook stond Liduina van Schiedam volop in zijn belangstelling.
Friesland, het katholieke onderwijs en de katholieke pers bleven zijn aandacht vragen. Na de bezetting in 1940 kwamen de aanvallen op het bijzonder onderwijs. Het was aan Titus om deze maatregelen met steun van aartsbisschop Jan de Jong te bestrijden. Namens de bisschoppen liet hij weten, dat de Kerk geen enkel onderscheid van geslacht, ras of volk zou maken. In 1935 was hij landelijk adviseur van de katholieke dagbladschrijvers geworden. In deze rol moest er tegen de Duitse overheid voor vrijheid van de pers gestreden worden. In overleg met de aartsbisschop werd besloten dat Titus alle katholieke dagbladen zou bezoeken om advertenties van de N.S.B. op principiële gronden te blijven weigeren. Op 1 januari 1942 begon hij een negendaagse rondreis door Nederland. Dit leidde ruim een week later, op 19 januari, tot zijn arrestatie.
Titus werd opgesloten in het Huis van Bewaring in Scheveningen, het zogenaamde Oranjehotel. In de gevangeniscel vond de monnik de rust van de kloostercel terug. Op 12 maart werd hij naar Kamp Amersfoort overgebracht. Hier hield hij op Goede Vrijdag 3 april voor zijn medegevangenen een indrukwekkende meditatie over het lijden. Op 6 mei werd hij tot deportatie naar Dachau veroordeeld, waar hij op 19 juni aankwam. Voortaan was hij nummer 30492. De wreedheden in dit kamp zijn genoegzaam bekend. Op 26 juli 1942 overleed Titus na toediening van een fatale injectie.
Mijn relatie met Titus Brandsma
In ben net als Titus opgegroeid op Friese platteland. Van jongs af aan is Titus Brandsma in mijn leven aanwezig geweest. Mijn heeroom was karmeliet en het tijdschrift van de Karmel werd ook bij ons thuis gelezen. Ongetwijfeld ben ik hierin regelmatig foto’s van Titus tegengekomen. Ik kan mij niet herinneren dat zijn persoon onderwerp van gesprek was. Later op de HBS in Bolsward, kwam ik Titus dagelijks tegen: in de kantine hing een grote foto van hem. Zo’n dertig jaar geleden vertelde een van mijn tante zusters dat de operatie die ze had gehad, mede op voorspraak van Titus Brandsma geslaagd was. Het was niet alleen haar gebed; hij was toch ook familie van ons.
Mijn eerste echte kennismaking met Titus Brandsma was zo’n vijfentwintig jaar geleden. Ik las zijn biografie geschreven door Henk Aukes. Titus’ levensverhaal raakte mij. Ik zag overeenkomsten tussen zijn achtergrond en wijze waarop ik zelf opgevoed was. Er was niet alleen sprake van een familiaire band, maar ook van geestverwantschap. Daarna ben ik me meer in zijn persoon gaan verdiepen en heb ook eens uitgezocht hoe het met ons bloedverwantschap zit. De vader van Titus en mijn overgrootmoeder – Waltje Brandsma – hebben dezelfde overgrootvader: Hendrik Johannes. Dat betekent dat ik in de negende graad familie ben van Titus. De naam Hendrik komt nog steeds voor in mijn familie. Het is de naam van mijn jongste broer.
Titus Brandsma over mystiek
Jaarlijks organiseert het Titus Brandsma Instituut in Nijmegen in de eerste week van juli de Studieweek Mystiek. Sinds enkele jaren zijn mijn vrouw en ik daar trouwe bezoekers van. Vorig jaar was het onderwerp: ‘In de leerschool van Titus Brandsma’. Tijdens de colleges werden teksten van Titus behandeld om zo een beeld te krijgen van zijn denken over mystiek. Hier ontstond ook het idee voor deze lezing om het denken van Titus over mystiek te relateren aan het leven van Liduina.
Voor de Katholieke Encyclopedie schrijft Titus in 1937 een zeer uitgebreid artikel over mystiek met een wetenschappelijk verantwoorde definitie van wat mystiek is2. Hier beperk ik mij tot kortere typeringen. In 1929 schrijft hij: “Mystiek is voor mij het heerlijkste, het mooiste in onzen H. Godsdienst, een voorsmaak van den Hemel, omdat zij de vereeniging, de innigste vereeniging laat zien van den mensch met God en van God met den mensch. (…) Zij is de bloem, waarin de plant des Geloofs en der Genade haar pracht ten toon spreidt in de weelde van haar levenskracht, God wilde, dat zijn kinderen het leven zouden hebben, het leven van geloof en genade, maar Hij wilde, dat zij het overvloedig zouden hebben. Dat leven moest tintelen en gloeien, stralen en lichten. God die Zich zoo gaarne schuil houdt achter de nevelen des verstands zoowel als achter de raadselen en geheimen des Geloofs, scheurt nu en dan de wolken uiteen om met een enkel straaltje van zijn zon het leven in een anderen tint te zetten, anders te laten bezien, met goud te overgieten, tot iets te bestempelen niet alleen van ons, maar ook van Hem.”3
Mystiek is voor Titus Brandsma niet iets dat alleen van God afkomstig is, zij heeft ook een menselijke zijde. “Zooals de bloem zich in de ongeziene stralen der zon naar deze zon van licht en warmte richt, zoo richt zich ook het menschelijk hart, dat zich vrij weet te maken van onedele driften, naar God, zoekt Hem, luistert, of Hij spreekt, roept Hem, opdat Hij antwoord geve, de deur opene opdat Hij zich late zien. Ja, de menschelijke ziel zoekt naar God. In Hem vindt zij rust.”4
Deze citaten geven een mooi beeld van de beeldende wijze waarop Titus Brandsma zijn ideeën onder woorden wist te brengen. Opvallend is het gebruik van beelden uit de natuur: bloem, plant, nevelen, wolken en zon. De verbondenheid met de natuur en de schepping waarmee hij als plattelandsjongen is opgegroeid, klinkt door in de wijze waarop hij zich uitdrukt.
In de mystiek maakt Titus Brandsma onderscheid tussen de intellectualistische en de voluntaristische richting. De intellectualistische richting is verbonden met het verstand en richt zich op de schouwing van de geheimen Gods en de aanschouwing Gods. De dominicanen voelen zich tot deze richting aangetrokken. De voluntaristische richting wordt ook wel de school van de liefde genoemd. Deze richting kent bijvoorbeeld veel aanhangers onder franciscanen.5 Ook de mystiek van Liduina kunnen we bij deze richting indelen.
Mystici leiden vaak een ascetisch leven. De mystiek leidt tot de beoefening van deugden als gehoorzaamheid, nederigheid, liefde tot God en de naaste, zuiverheid, onthechting van het aardse en gelijkvormigheid met Gods wil. De deugden moeten gezien worden als een resultaat van mystiek. Zij zijn geen weg naar mystiek. Titus waarschuwt voor werkheiligheid.6
De mystiek streeft naar een gelijkvormigheid met God. Tot de dertiende eeuw werd dit vooral geestelijk gezien. Vanaf die tijd kwam de gelijkvormigheid met Christus, de mensgeworden God meer centraal te staan. Denk hierbij aan de ‘Navolging van Christus’ van Thomas van Kempen en het ontvangen van de stigmata, de wondtekenen van Christus, zoals Franciscus van Assisi overkwam. Ook het persoonlijke lijden verbinden met het lijden van Christus is een vorm van gelijkvormigheid met Christus.7
Lichamelijke, psychosomatische verschijnselen behoren volgens Titus Brandsma niet tot het wezen van de mystiek. Hij noemt het bijverschijnselen van de mystiek. Hierbij moet gedacht worden aan extatische toestanden, het optreden van wondtekenen, het geen behoefte hebben aan eten en drinken of aan slaap, zich alleen voeden met de heilige Communie, levitatie, helderziendheid et cetera.8
Karmelieten hebben een bijzondere verering voor Maria, Onze Lieve Vrouw van de berg Karmel. Voor Titus Brandsma is Maria’s moederschap van God de leidende gedachte in het mystieke leven. “Er is daarin een wondere mengeling van Goddelijke vrije uitverkiezing en van menschelijke voorbereiding. Straalt het Goddelijke Zonnevuur zijn gloed, waarheen Hij wil, de zonnezucht der ziel trekt de stralen van den goddelijken liefdebrand in het hart van de bloem, die zich naar de Zon blijft keeren. Maar gelijk de bloem zich keert naar de zon onder invloed van de zonnestralen zelve, zoo is ook de ontvankelijkheid en voorbereiding tot het opgaan in Gods liefdevuur, onze omvorming in Hem weder een werk van Gods genade, die de natuur niet opheft, maar veredelt. (…) In Maria zien wij het schoonste beeld van onze vereeniging met God. Zij, de bruid des H. Geestes, leert ons, hoe ook wij, zij het niet in die volheid van genade, maar in verwijderden zin, bruiden van God den H. Geest moeten zijn, hoe zijn overschaduwende kracht ook ons God moet doen ontvangen, opdat Hij in ons geboren worde, vereenigd, ook in ons, met de menschelijke natuur, onze menschelijke natuur.”9
Titus Brandsma over Sinte Liduina
Na een beknopte uitzetting over het denken van Titus Brandsma over mystiek gaan we nu vier artikelen bekijken die hij over de heilige Liduina schreef. Deze serie van artikelen verscheen in het voorjaar van 1939 in ‘De Gelderlander’ in de rubriek ‘Van Ons Geestelijk Erf’. De artikelen stonden dus in een katholiek dagblad en waren dan ook gericht op een breed publiek. Ze zijn nu te vinden op de website van het Titus Brandsma Instituut ‘Writings of Titus Brandsma’10.
In 1890 werd door een besluit van paus Leo XIII bevestigd dat Liduina inderdaad een heilige was. Voortaan was haar sterfdag, 14 april, in het bisdom Haarlem een officiële kerkelijke feestdag. Gaandeweg werd de verering van Liduina een zaak van de gehele Nederlandse kerkprovincie. In 1933 werd het vijfde eeuwfeest van haar sterfdag in heel Nederland gevierd. Een artikel van Titus Brandsma was de aanleiding tot dit initiatief. In 1931 vroeg hij zich af: “wat er bij het Nederlandsche volk is overgebleven van de Liduina-vereering, waarin onze voorouders toch zo hebben uitgeschitterd?” Blijkbaar was Titus van mening dat er veel te weinig aandacht voor Liduina was. De viering van het eeuwfeest was niet zonder resultaat. Liduina kreeg een ongekende populariteit als patrones van de langdurig zieken.11
Deze groeiende belangstelling voor Liduina bood Titus Brandsma de gelegenheid om met haar als voorbeeld te wijzen op de grote waarde van de Eucharistie en van het veelvuldig ontvangen van de heilige Communie. Hierbij moeten we ons realiseren dat vele vrome katholieken begin twintigste eeuw niet vaker te Communie gingen dan nu randkerkelijken doen. Met dit verschil dat zij met Pasen te Communie gingen en de huidige randkerkelijken dit met Kerstmis doen. Het was paus Pius X (1903-1914) die het wekelijks en zelfs dagelijks communiceren tot de kern van een volledig katholiek leven bestempelde. De betekenis van de Eucharistie in het leven van Liduina speelt een grote rol in deze vier artikelen die Titus Brandsma over haar schreef.
Het eerste artikel is een inleiding op de volgende drie. In het tweede komt het lijden van Liduina aan de orde en de betekenis van de Eucharistie in haar leven. In het derde artikel wordt op dit laatste nog verder ingegaan en worden vervolgens de deugden van Liduina beschreven. Het vierde artikel gaat over de naastenliefde van Liduina. We lezen nu een aantal fragmenten uit de vier artikelen.
“Zij wilde liever misvormd en gebrekkig zijn. Dan zou zij door niemand anders worden bemind dan door God, die niet naar het uiterlijke, maar alleen naar het innerlijke ziet. Het voorwerp te zijn van Gods liefde met uitsluiting van elken anderen minnaar dat was voor haar een ideaal, dat zij veel en veel hooger stelde dan de lichamelijke schoonheid en bevalligheid, die zij van God ontvangen had. Dat is een eerste openbaring van haar lijdensdrang om in het lijden het voorwerp te zijn van Gods bijzondere liefde. Ik leg hier den nadruk op haar zucht, het voorwerp te wezen van Gods bijzondere liefde. Dat is iets eigens en karakteristieks in Sint Liduina’s leven. Andere Heiligen zullen uitmunten als vurige minnaars en minnaressen des Heeren… Bij Liduina draagt de liefde een ander karakter. (…) [Z]ij wil niet op de eerste plaats beminnen, maar bemind worden…”
“Het eten werd haar hoe langer hoe moeilijker, reeds in de eerste jaren harer ziekte was het haar niet meer mogelijk, eenige vaste spijze te gebruiken, spoedig ook geen andere vloeistof meer dan wat water, eindelijk was ook het nuttigen van enkele druppelen water haar niet meer mogelijk. Het eenige dat zij nog kon doorslikken was de H. Hostie en zoo werd Jezus’ H. Lichaam 19 jaar lang haar eenige spijs. Deze weldadige invloed van het geestelijk voedsel van het H. Lichaam des Heeren op den toestand ook van het menschelijk lichaam, waarin het wordt ontvangen, staat volstrekt niet alleen in de geschiedenis van de Heiligen der Kerk. (…) De H. Teresia weidt er in haar mooie werken uitvoerig over uit, hoe de levende God, die op zoo bijzondere wijze in de H. Communie in ons wonen komt, in den overvloed zijner liefde niet zelden ook nieuw leven schenkt aan het lichaam en zij meermalen bij het ontvangen van de H. Communie ineens van hare ziekten bevrijd werd. Zoo was het ook met de H. Liduina. Zij is een dier lievelingen des Heeren geweest, die Hij zelf rechtstreeks in het leven heeft willen houden door zich zóó innig met haar te vereenigen, dat het lichaam den weldadigen invloed van de sterking der ziel onderging. Hoe innig moet die gemeenschap zijn geweest. (…) Voor Liduina was in de H. Communie dusdanigerwijze alle behoefte vervuld, dat zij niet alleen niet dacht aan eten of drinken, maar het zelfs niet vermocht te nuttigen. Het Lichaam des Heeren, zegt Thomas van Kempen van haar, was haar geneesmiddel en haar troost, het voedsel dat haar kracht gaf, de rust, die haar verkwikte.”
Uitvoerig schrijft Titus over de houding van pastoor Andries, die in eerste instantie weigerde Liduina serieus te nemen. Na ingrijpen van de bisschop van Utrecht verandert zijn houding. “Hij bracht nu voortaan elke veertien dagen aan Liduina de H. Communie. Hij deed dit tot zijn dood in 1413. Zijn opvolger bracht haar ook geregeld de H. Communie. Hiermede was voor Liduina het hevigst lijden geëindigd. Want ofschoon haar lichamelijk lijden eer vermeerderde, dan geringer werd, zij had nu haar geregelden troost en bij al haar pijnen en smarten was het vooruitzicht van weer spoedig Onzen Lieven Heer te ontvangen, voor haar een reden tot berusting en geduld, een blijde gedachte, die alle gevoel van smart terugdrong. Zij is de Eucharistische Heilige bij uitstek en vooral in onzen tijd van veelvuldige H. Communie een voorbeeld. (…) We zijn gewoon haar te beschouwen als de geduldige lijderes en deze deugd bij haar op den voorgrond te plaatsen. Men zou zich kunnen afvragen, of we nog niet meer aandacht moeten schenken aan den grondslag, waarop zij dat geduld in zich heeft opgebouwd, op haar leven uit Jezus in Zijn H. Sacrament, waarvan zij zulk een wonderbaar voorbeeld is. Wij zien op naar haar als toonbeeld van geduld in het lijden, wij worden gedrongen haar, zij het van verre, daarin na te volgen. Wij zullen daartoe niet geraken dan door ons, naar haar voorbeeld, allerinnigst te vereenigen met God, onze kracht, in ons neergedaald in de H. Communie.”
Over haar deugden schrijft Titus verder. “Door Hem slechts gevoed, begon zij ook steeds meer Hem te gelijken, niet slechts door haar geduld, haar ootmoed en zachtmoedigheid, haar overgroote liefde tot de menschen, maar ook uiterlijk, doordat er geen gezondheid meer was in haar vleesch, geen schoonheid in haar gedaante, heel haar lichaam één wonde was van het hoofd tot de voeten. (…) [M]eer nog dan door haar geduldig lijden werd zij bekend om de gunsten, welke God blijkbaar aan dit heldhaftig lijden verbond. Nadat zij jaren in de overweging van het H. Lijden kracht had gezocht om zich steeds meer te zuiveren van alle smet en tegelijk zich de deugden eigen te maken, die de bruid voegen van zulk een hemelschen Bruidegom, vereenigde Deze zich steeds inniger met haar en ging Hij met haar om en deed haar deelen in Zijn tegenwoordigheid…”
Titus Brandsma beschrijft hoe Liduina op vier manieren de naastenliefde beoefende. “Op de eerste plaats bad zij veel voor de menschen. (…) Het eerste dat wij doen moeten om den naaste weldaden te bewijzen, is die te vragen van Onzen Lieven Heer, den rijken almachtigen God, die beter dan wij kan geven, wat de evenmensch behoeft. Op de tweede plaats wilde zij voor Hem lijden. Zij beschouwde, hiervan is heel haar leven vol, het Lijden des Heeren als de bron van alle genade en gunsten des Heeren… Haar geduldig lijden was de voortdurende uitdrukking van haar overtuiging, dat er geen rijker bron is van genade en geluk dan deelen in het offer, dat Onze Lieve Heer voor ons gebracht heeft. (…) En zoo nam zij voor den naaste allerlei lijden op zich en was voor haar de gedachte, dat zij door haar lijden voor haar evenmensch nieuw geluk, nieuwe genade kon verkrijgen, een bron van voortdurende vreugde en geluk. Maar naast deze meer geestelijke vormen van beoefening der liefde verwaarloosde zij allerminst de lichamelijke. Zij deed alwat zij kon om het lijden van den naaste te verzachten, zijn nood te lenigen. (…) Zij verstond ook in hooge mate, anderen tot weldoen aan te sporen. Door haar eigen milddadigheid mocht zij ook iets zeggen. En zij deed het ook. Zij liet om zoo te zeggen geen gelegenheid voorbij gaan zonder voor hare armen te vragen en ieder, die er toe in de gelegenheid was, zoo dringend mogelijk te verzoeken, iets voor de armen af te zonderen. (…) De diepere grond van haar liefdadigheid was (…) haar liefde tot God en haar onthechting van al wat Hij niet was.”
Centraal in deze artikelen staat de betekenis van de Eucharistie in het leven van Liduina. Het ontvangen van de heilige Communie is de meest bijzondere wijze van vereniging van God met de mens. Deze vereniging is voor iedere katholiek weggelegd. Titus ziet Liduina als eucharistische heilige bij uitstek. Titus constateert dat het er bij Liduina omgaat dat God haar liefheeft en niet dat zij God liefheeft. Zonder dat hij dat expliciet vermeldt, kan gesteld worden dat ook dit karakter van de liefde bij Liduina past in dit beeld van haar als eucharistische heilige. De Eucharistie is een gave van God aan ons. Hiermee maakt Hij zijn liefde voor ons tastbaar.
Overeenkomstig Titus’ denken over mystiek staat het lijden van Liduina in deze artikelen niet op de voorgrond. Het vormt de achtergrond voor het werkelijke verhaal over Liduina. Haar lijden is een blijk van de “gelijkvormigheid met den Lijdenden Zaligmaker”. Ook heeft Titus weinig aandacht voor andere bijverschijnselen. Hij noemt alleen haar eucharistisch visioen. Gezien zijn eigen verering voor Maria en de plaats die Hij haar in de mystiek geeft, is het opmerkelijk dat een beschrijving van het Mariavisioen van Liduina ontbreekt. Mogelijk dat Titus dacht dat teveel aandacht voor Maria ten koste zou gaan van Christus en de ontmoeting met Hem in de Eucharistie.
Overeenkomstig Titus’ denken worden de deugden van Liduina als een resultaat van haar vereniging met Christus gepresenteerd en niet als een weg naar de ontmoeting met Hem. Met de beschrijving van Liduina’s beoefening van de naastenliefde reikt Titus ook ons handvatten aan voor de manier waarop wij Gods liefde voor ons vruchtbaar kunnen maken voor onze medemens.
1 H.W.F. Aukes, Het leven van Titus Brandsma, Utrecht: Het Spectrum, derde druk 1985.
Constant Dölle, De weg van Titus Brandsma, Kampen/Gent: Ten Have/Carmelitana, 2000.
2 Titus Brandsma Instituut, In de leerschool van Titus Brandsma: Studieweek Mystiek 2018, Reader, Nijmegen: TBI, 2-9.
3 Ibidem, 45.
4 Ibidem, 46.
5 Ibidem, 4.
6 Ibidem, 4-5.
7 Ibidem, 5-6.
8 Ibidem, 7-8.
9 Ibidem, 19.
11 Charles Caspers & Thomas van Kempis, Een bovenaardse vrouw: Zes eeuwen verering van Liduina van Schiedam & Het leven van de Heilige Maagd Liduina, Hilversum: Verloren, 2014, 69-71.
Zie ook: https://titusbrandsmateksten.nl/the-miraculous-holy-communion-of-lidwina-of-schiedam/
Mijn vrouw heette Liduin. Op haar grafsteen staat geschreven: haar leven was geven.