Spring naar inhoud

Zelfgenoegzaamheid; Js 25,6-10a; Mt 11,1-14

15 oktober 2017

God richt voor ons een feestmaal aan. U weet hoe God is. Dat betekent een overvloedige maaltijd. Van alles is er meer dan genoeg: geen afgemeten porties. Nee God houdt van overvloed en overdadigheid. Dan zullen we met Jesaja zeggen: “Dat is onze God, op wie wij hoopten. Hij heeft ons gered! Dat is de Heer, op wie wij vertrouwden, laat ons jubelen en ons verheugen om de redding, die Hij ons gebracht heeft!” Jesaja weet ons op beeldende wijze te vertellen hoe overvloedig Gods liefde en genade voor ons mensen is, en welk antwoord God daarop van ons verwacht.

Ook Jezus gebruikt het beeld van een overvloedige maaltijd om Gods bedoelingen met ons mensen te schetsen. Ook Jezus beschrijft de wijze waarop mensen hierop reageren. In het verhaal dat Jezus ons vertelt, is er niet direct sprake van jubelen. Hier zien we geen mensen die zich verheugen om wat God voor hen doet. De genodigden willen niet komen. Een deel van hen is nogal onverschillig. Zij gaan verder met hun bezigheden. Anderen verzetten zich en vermoordden de dienaars. Vervolgens wordt iedereen uitgenodigd: “slechten zowel als goeden”. En nu kan het feest beginnen, en dan blijkt er toch nog iemand te zijn die niet de moeite heeft genomen zich voor het feest te kleden. Het laat hem blijkbaar even onverschillig als de eerdere genodigden die verder gingen met hun zaken.

Velen begrijpen blijkbaar niet dat overvloedige liefde en genade om een antwoord vragen. Zo’n daad van liefde mag niet onbeantwoord blijven. Stel je voor je nodigt al je geliefden uit voor een feest en je krijgt zulke reacties. Dat is toch om gek van te worden.

Jezus vertelt deze gelijkenissen aan de hogepriesters en de oudsten van het volk. Net als de verhalen die we de afgelopen twee zondagen hoorden, maakt deze gelijkenis deel uit van een discussie van Jezus met vooraanstaande mannen uit het Joodse volk. Er is dan ook veel voor te zeggen om deze gelijkenis op hen te betrekken. Dan is het het volk van Israël dat Gods liefde niet beantwoordt en worden vervolgens alle andere mensen uitgenodigd hun plaats in te nemen.

In het Evangelie volgens Lucas wordt deze gelijkenis op een wat ander manier vertelt. Daar ligt de nadruk veel meer op de zelfgenoegzaamheid van de genodigden. Zij zijn met hun eigen dingen bezig en hebben geen aandacht voor het feest. Daar worden vervolgens armen, gebrekkigen, blinden, kreupelen en vele anderen voor de maaltijd uitgenodigd. Bij Lucas krijgt deze gelijkenis een andere betekenis. Nu gaat het niet alleen over anderen, nu gaat het ook over mijzelf. Op welke wijze word ik door deze gelijkenis aangesproken. Hoezeer ben ik met mijzelf en met mijn eigen dingen bezig? Hoe zelfgenoegzaam ben ik zelf? Draait alles om mij of heb ik vooral oog voor anderen? En hoe open sta ik voor de liefde en genade van God?

Stel je eens voor dat Jezus afgelopen week de Tweede Kamer was binnengelopen en daar deze gelijkenis had verteld. Hoe zouden we dit verhaal dan interpreteren? Dan zou het werkelijk over ons gaan, over onze manier van denken en over onze manier van doen.

Hoe zouden we dan het idee van de gewone, normale Nederlander zien? Is dat na dit verhaal van Jezus nog steeds een onschuldige aanduiding van de gemiddelde Nederlander? Gaat het dan nog steeds over hoe wij onszelf zien? Of staat de gewone, normale Nederlander dan voor zelfgenoegzaamheid? Voelt deze gewone, normale Nederlander zich beter dan anderen? Welke mensen worden met deze aanduiding uitgesloten? Hoe zit het met de armen, gebrekkigen, blinden en kreupelen van nu? Wie zijn die Nederlanders voor wie we geen aandacht hoeven te hebben, omdat zij niet normaal en niet gewoon zijn? Dat je als politicus vooral opkomt voor bepaalde groepen, het zij zo. Maar is het werkelijk nodig anderen weg te zetten en uit te sluiten als ongewoon en abnormaal? Hoever willen we gaan met het bevorderen van de tweedeling in Nederland?

En wie zouden de uitnodiging van Jezus voor het Rijk Gods aannemen? De gewone, normale Nederlanders die het zo geweldig met zichzelf getroffen hebben? Of zijn het juist de mensen die zich daardoor niet aangesproken voelen, omdat ze beseffen dat ze proberen zo goed mogelijk te leven, maar desondanks mensen zijn die tekort schieten en mensen zijn die afhankelijk zijn van andere mensen.

In de gelijkenis die Jezus vertelt, maakt ook de koning een tweedeling. En hij doet dat bepaald niet zachtzinnig. Maar deze tweedeling is niet gebaseerd op wie deze mensen zijn. Het gaat hier niet om rijk of arm, ziek of gezond, wit of zwart, vrouw of man. Het gaat niet om afkomst, etniciteit of godsdienst. Het gaat hier om de keuzes die mensen zelf maken. God laat zijn zon immers opgaan over slechten en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. (Mt 5,45) Iedereen krijgt een kans. Iedereen wordt uitgenodigd: “slechten zowel als goeden”.

Mensen zijn zelf verantwoordelijk te kiezen voor het goede. Zij mogen er zelf voor kiezen zich open te stellen voor Gods liefde en genade. Mensen zijn geschapen met een vrije wil. In de liefde is geen dwang. De keuze is aan onszelf. Amen.

From → Preken

Geef een reactie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s