Wie is deze Jezus toch? Da 7,9-10.14-14; Mt 17,1-9

Petrus, Jakobus en Johannes hebben het er niet makkelijk mee. De gedaanteverandering van Jezus is een overweldigende ervaring. Het brengt hen danig in verwarring. Wie is deze Jezus toch? Hij is hun leermeester. Hij doet wonderen. Velen zien Hem als een profeet. Volgens de leerlingen is Hij de beloofde Messias, de Christus. Eerder heeft Petrus gezegd: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” (Mt 16,16) Hij is voor hen hoe dan ook een bijzonder mens. Een bijzonder mens zoals er voor Hem ook bijzondere mensen waren geweest: denk aan Mozes, denk aan Elia. Hij heeft een bijzondere relatie met God: Hij noemt God zijn Vader. Vandaag horen zij een stem uit de hemel: “Dit is mijn Zoon, de Welbeminde.” Later zal Hij ook nog uit de doden opstaan.
Zelf noemt Jezus zich de Mensenzoon. Hij verwijst hiermee naar de profeet Daniël, naar de tekst die wij vanmorgen hebben gelezen. Met de komst van de Mensenzoon begint een nieuw tijdperk. Hij krijgt de macht over een koninkrijk dat nooit vergaat. God geeft de Mensenzoon een uitzonderlijke macht. Het deze uitzonderlijke macht die Jezus in staat stelt zonden te vergeven. Jezus zegt zelf: “dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven.” (Mt 9,6) De Mensenzoon is ook de Heer van de sabbat. (Mt 12,8) Het zijn juiste dergelijke uitspraken van Jezus waaraan de joodse overheden zich ergeren. Deze uitspraken brengen hen ertoe Hem uit de weg te willen ruimen.
Dat de leerlingen Hem zien als de Zoon van God is veel minder uitzonderlijk. Ook de koningen uit het Oude Testament en ook de aartsvaders worden zo genoemd. Zoon van God is duidelijk iets anders dan God de Zoon. Wij zijn geneigd die termen met elkaar te verbinden of zelfs aan elkaar gelijk te stellen. Zo zullen de leerlingen dat niet gezien hebben. Zij waren oprechte joden. Voor hen was er één God. Ons denken in termen van een goddelijke Drie-eenheid is hun vreemd. Zij kennen geen God in drie personen: Vader, Zoon en heilige Geest. Voor hen is er heel duidelijk maar één God.
Hier stuiten we op een enorme worsteling van de eerste christenen. Jezus is duidelijk meer dan een profeet en ook meer dan de Messias. Hij is gezonden niet alleen voor Israël maar voor de hele mensheid. Hij is Zoon van God, maar wat is dan de relatie met zijn Vader? Hoe goddelijk is Jezus zelf? De apostel Paulus noemt Jezus: beeld van de onzichtbare God (Kol 1,15) “In Christus is de godheid in heel haar volheid lijfelijk aanwezig.” (Kol 2,9) Het Evangelie volgens Johannes wordt rond het jaar 100 geschreven. Dit Evangelie zorgt voor een doorbraak in het denken over Jezus. Hierin is Jezus het Woord dat vlees geworden is. Dit woord was in het begin bij God en het was God. In dit Evangelie spreekt Jezus over zijn eigen goddelijkheid en Thomas zal uiteindelijk tegen Hem zeggen: “Mijn Heer en mijn God.” In dit Evangelie vinden de eerste aanzet tot het idee van de goddelijke Drie-eenheid.
In de volgende eeuwen komt dit denken verder tot ontwikkeling. Wat moeten wij ons voorstellen bij de drie-ene God? En wie is Jezus Christus? Is Hij vooral mens of vooral God en hoe zit het met de combinatie van die twee? In 381 besluit het Concilie tot de tekst van het Credo, waarmee wij nog steeds ons geloof belijden. In 451 is er weer een Concilie. Dan worden er definitieve uitspraken over Jezus Christus gedaan. Velen van u hebben deze uitspraken met de catechismuslessen geleerd. Jezus is God en mens tegelijk. Hij is één persoon en in Hem zijn twee naturen: de goddelijke en de menselijke natuur.
In de eerste eeuwen van het christendom heeft dit tot veel discussie geleid. Tegenwoordig zul je niet snel iemand tegenkomen die zich hier druk over maakt. Toch blijft dit een wezenlijk onderdeel van ons geloof. Ook in onze tijd is het van belang te beseffen dat Christus één persoon met twee naturen is. Ook nu is er het gevaar dat we Hem te veel zien als vooral mens of juist te veel als vooral God. Als we Jezus Christus vooral als mens zien, als een wijs en bijzonder mens en als een goed voorbeeld, dan verdwijnt zijn goddelijkheid uit het zicht. Daarmee verdwijnt ook zijn bijzondere relatie met God die Hem maakt tot de openbaring van God aan ons, tot onze Verlosser en tot de unieke bemiddelaar tussen God en mensen die ons onze zonden kan vergeven. Uiteindelijk blijft dan alleen een niet-godsdienstig humanisme over. Als we Christus vooral als God zien, verdwijnt zijn menselijkheid uit het zicht, dan verliezen zijn dood en verrijzenis aan betekenis, dan verdwijnt zijn rol als onze leider en aanvoerder, dan verdwijnt zijn blijvende aanwezigheid onder ons, dan verdwijnt onze redding en ons eeuwig leven, dan verdwijnt ook onze aandacht voor het leed en de nood van de medemens. Dan wordt het geloof uiteindelijk een vaag en vrijblijvend ietsisme: “Er moet wel iets zijn.”
In Jezus Christus heeft God zich daadwerkelijk aan ons doen kennen en is Hij blijvend onder ons aanwezig als onze Broeder, onze Redder en onze Verlosser. Dat is wat wij geloven. Amen.