Hopen en verlangen; Js 40,1-5.9-11; 2 Pe 3,8-14; Mc 1,1-8

Verlangen en hopen, geloven en vertrouwen: een mens kan niet zonder. Zonder verlangen en hopen, geloven en vertrouwen kunnen wij niet leven. Dan is ons leven uitzichtloos. De Advent is bij uitstek de tijd van uitzien naar, uitzien naar een nieuw begin, naar nieuwe inspiratie, naar een nieuwe impuls. Door de Advent kunnen we weer verder.
Op het dieptepunt van de Babylonische ballingschap laat Jesaja weten: “Troost, troost toch mijn stad – zegt uw God – spreek Jeruzalem moed in, roep haar toe dat haar straftijd voorbij is, dat haar ongerechtigheid vergeven is.” Petrus laat ons in zijn brief weten dat ons nieuwe hemelen en een nieuwe aarde zijn beloofd, waar gerechtigheid zal wonen. En Marcus begint zijn Evangelie met de woorden: “Begin van de Blijde Boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God.” Hier begint niet alleen een nieuw verhaal, hier begint een nieuwe tijd: de tijd van God met de mensen.
Verlangen en hopen zonder geloven en vertrouwen is uitzichtloos; dat houd je niet vol. Verlangen en hopen met geloven en vertrouwen geeft troost en uitzicht. Dan kun je weer verder. Ons leven is vol verlangen. In de tijd van Sinterklaas zien de kinderen vol verwachting uit naar de dag dat ze hun nieuwe speelgoed zullen krijgen. Kinderen zijn onstuimig en grenzeloos in hun verlangens: het is een en al levenslust en een toekomst vol mogelijkheden. We kennen het verlangen van jonge mensen naar een geliefde, een levenspartner die hen gelukkig zal maken. Het verlangen van jonge paren naar nieuw leven, naar kinderen die hun leven nog meer betekenis zullen geven. We kennen ook het verlangen van ouderen naar vrede en naar rust: een verlangen naar het einde, een verlangen naar God.
De tijd waarin ik een jongere was – 40, 50 jaar geleden – was echt een tijd van hoop en verlangen. Het was een tijd van alles wordt beter, een tijd van vernieuwing. We lieten al het oude achter ons en we gingen het nu echt goed doen. Het was een tijd van nooit meer oorlog, van love en peace: van liefde en vrede. Veel van dat idealisme is verdwenen en wordt nu gezien als een naïef dromen. Misschien werd Jesaja in zijn tijd ook wel als een naïeveling gezien. Veel mensen van onze tijd zien Jezus van Nazareth ook als een dromer. Maar als wij niet meer kunnen dromen, niet meer hopen en verlangen dan zal er zeker nooit een betere toekomst komen. Dan zien we ook niet de droom, de hoop en het verlangen van anderen. Zonder dromen worden we cynische mensen. Als wij niet kunnen dromen sturen we in ons cynisme vluchtelingen terug naar hun land van herkomst. Dan sturen we schepen de Middellandse Zee op niet om mensen te redden, maar om ze tegen te houden. En dan halen we onze schouders op als de kusten bedekt zijn met dode mensen. Hoe kunnen ze zo stom zijn in zo’n wankel bootje te stappen. Cynici zien geen droom, hoop en verlangen op de gezichten van anderen. Wat er mis is gegaan met de dromen van weleer, is niet de naïviteit. Wat er mis is gegaan, is de hoogmoed, het idee dat we in staat waren die betere wereld zelf geheel op eigen kracht te realiseren. Al ons vertrouwen was gevestigd op techniek en wetenschap. Het was alleen maar een kwestie van goede plannen maken en die goed uitvoeren.
Petrus heeft het over de komst van de dag des Heren. Jesaja heeft het over de komst van God: “Uw God is op komst! Zie, God de Heer komt met kracht… Als een herder zal Hij zijn schapen weiden…” Verlangen en hopen, geloven en vertrouwen: het is geen zaak van dat regelen we even, maar het is ook geen passieve bezigheid, geen kwestie van maar afwachten. Het een activiteit, wij bereiden ons voor en banen een weg. Een weg banen; het nieuwe leven, de nieuwe toekomst mogelijk maken. De lezingen van vandaag leggen daar de nadruk op. Bij Jesaja is het: “Baan de Heer een weg in de steppe, effen voor onze God een heerbaan in de woestijn…” Petrus spreekt over de noodzaak tot inkeer te komen om niet verloren te gaan. En Marcus verwijst naar Jesaja: “Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht.”
Het nieuwe leven, de nieuwe toekomst ze komen niet als wij er niet ontvankelijk voor zijn. Ontvankelijk zijn is een houding van open staan, van naar buiten gericht zijn. Als wij teveel op onszelf gericht zijn, op ons eigen ik, dan zijn we gesloten en is er geen ruimte voor het heil dat van buiten komt. Als wij denken onze toekomst zelf te kunnen realiseren, als wij niemand nodig hebben, zijn wij niet ontvankelijk, staan we niet open voor het heil, staan we niet open voor God. Dan zullen we niet verder komen dan materiële rijkdom en aards genieten. Voor het volmaakte geluk en het ware leven is er dan geen ruimte. Ontvankelijk zijn betekent ook tot inkeer komen, beseffen dat we tekort schieten en God nodig hebben. Hij zal ons vergeven en ons een nieuwe kans geven. Een weg banen naar het nieuwe leven, de nieuwe toekomst vraagt naast verlangen en hopen, geloven en vertrouwen om ontvankelijkheid en inkeer, om open staan voor God. Amen.