Spring naar inhoud

Augustinus over diakens

26 november 2014

Auteur: Bart Koet
Titel: Augustinus over diakens: Zijn visie op het diakonaat
Uitgever: Parthenon, 2014
Prijs: € 24,90
ISBN: 978 90 79578 702
Aantal pagina’s: 240

De titel en doel

De titel van deze studie van Bart Koet belooft meer dan het uiteindelijke resultaat. Koet zocht naar de visie van Augustinus op het diaconaat, maar heeft die helaas nauwelijks of niet kunnen vinden in de geschriften van Augustinus. Deze schreef over problemen in de Kerk, meningsverschillen en zaken die om opheldering vroegen. Blijkbaar waren er geen problemen met het diaconaat en was voor ieder duidelijk wat de rol en plaats van de diaken was en vond Augustinus het niet nodig hierover te schrijven. Dat neemt niet weg dat het boek een boeiend ver. slag van deze zoektocht is met veel informatie over het diaconaat in de vroege Kerk. Voor protestanten is er nog een extra teleurstelling. Zij verstaan onder diaconaat niet het ambt van de diaken maar het werk van de diaconie. Dit laatste wordt door katholieken caritas of diaconie genoemd.

Koet schrijft: “De doelstelling van dit boek is om gegevens aangaande diakens in de werken van Augustinus te onderzoeken. De ordening ervan kan er toe leiden dat we een profiel kunnen schetsen van zijn visie op het ambt diaken. Dat profiel is niet meer, maar ook niet minder dan een beperkt regionaal beeld van de manier waarop het diaconaat functioneerde in de toenmalige provincie Africa in de kerk van het einde van de vierde en aan het begin van de vijfde eeuw. Zo kan er enig inzicht ontstaan in het functioneren van het diaconaat in de oude kerk. Een proefboring naar zo’n detail kan ons bovendien iets leren van de oude kerk in het algemeen.

Begrip van het functioneren van het diaconaat als onderdeel van de andere ambten in het Hippo van de vierde eeuw kan de theologen van de eenentwintigste eeuw helpen met het doordenken van ambt in de verschillende kerken. Zelfs is het mogelijk dat creatieve geesten ideeën aangaande leiderschap en ambt ook breder vruchtbaar kunnen maken voor het hedendaagse denken over management en leiderschap.”

Leiderschap

Koet begint zijn boek met het woord leiderschap. Hoe geef je ook in onze tijd goed leiding? Zijn aandacht gaat hierbij uit naar mensen die leidinggevenden assisteren. “Zij moeten vaak bemiddelend leiding geven.” Het diaconaat in de oude Kerk is een dergelijke vorm van leidinggeven. Dit thema wordt niet verder uitgewerkt. Koet spreekt vervolgens slechts in algemene termen over managers en leidinggevenden en over “Servant Leadership”. Hij legt een relatie tussen dienen en verbinden en wijst op de mogelijkheid van verbindend leiderschap, maar werkt dit niet uit.

Zowel voor leidinggevenden als voor diakens vraagt dit thema om verdere uitwerking. In het Nederlands wordt het onderscheid waarop Koet duidt, het best weergegeven met de woorden bestuurder en manager. De bestuurder is degene die de organisatie als geheel bestuurt en die de eindverantwoordelijkheid draagt en de manager is iemand die ondergeschikt aan de bestuurder leiding geeft aan een deel van de activiteiten van de organisatie. De manager moet bemiddelend leidinggeven. Voor hem is dienend leiderschap niet zozeer een keuze als wel een noodzaak. Hij moet ervoor zorgen dat de medewerkers doen wat de bestuurder bepaalt. Dit is vergelijkbaar met de positie van de diaken in de oude Kerk maar ook in de huidige Kerk. Het tweede Vaticaans Concilie maakt in die zin in Lumen gentium ook onderscheid tussen het leidinggeven door bisschoppen en priesters enerzijds en diakens anderzijds. Bij de eersten worden de termen regere en gubernare gebruikt. Hierin herkennen we Nederlandse woorden regeren en gouvernement. Bij diakens is sprake van administrare. Deze term vinden we terug in het bestuur van de V.S. waar de ministers de administration uitvoeren. Binnen dit presidentiële systeem is de president de bestuurder. Een bestuurder kan ervoor kiezen een dienend leider te zijn. Zo noemt binnen de r.-k. Kerk de paus zich dienaar der dienaren. Voor legers is een strikt hiërarchisch leiderschap gebruikelijk waarbij de legeraanvoerder besluit wat er moet gebeuren en zijn officieren en vooral de sergeants dat samen met hun manschappen mogen realiseren.

Positie van de diaken

Zo nu en dan wekt Koet de indruk dat de diaken van tegenwoordig er maar bekaaid van afkomt. Dat was in de oude Kerk toch beter. Mij lijkt een dergelijke vergelijking tussen de Kerk van nu met die van vroeger niet erg op zijn plaats. Destijds was de Kerk vooral een in de steden opkomende beweging. Een stad kende een gemeenschap van christenen met een eigen bisschop. Die beschikte over een aantal diakens om hem te ondersteunen. Als het aantal bisschoppen in hetzelfde tempo was gegroeid als het aantal gelovigen waren er nu in Nederland alleen al een honderdtal bisschoppen geweest. Dat zou de eenheid van de Kerk ongetwijfeld niet ten goede komen. Voorbeelden uit het verleden kunnen dienen als bron van inspiratie. We moeten ze niet zien als voor de huidige situatie mogelijke oplossingen.

Diakens moeten zich niet als Calimero gedragen. Koet klaagt er bijvoorbeeld over dat het diaconaat in wetenschappelijk onderzoek weinig aandacht krijgt. Diakens zijn niet klein en minderwaardig. Ze hebben het prachtige ambt van dienaar en kunnen daar trots op zijn.

Dienen

Koet maakt een duidelijk onderscheid tussen de begrippen dienaar en slaaf. Het Grieks kent de woorden δουλος (doulos) en διακονος (diakonos). De δουλος is een slaaf, iemand die niet vrij is. De διακονος is een vrije dienaar, bijvoorbeeld een ambtenaar van de koning. Van dit laatste woord is ons woord diaken afgeleid. Koet volgt hierin de studie van Collins waarin de rol als boodschapper en bemiddelaar benadrukt wordt.

In Mc 10,43-44 worden de woorden slaaf en dienaar – δουλος en διακονος – naast elkaar gebruikt: “Wie onder u groot wil worden moet dienaar van u zijn, en wie onder u de eerste wil zijn moet aller slaaf wezen.” Er kan er natuurlijk maar één de eerste zijn en dat is Jezus zelf. Alleen Hij is in staat slaaf te zijn zonder zijn vrijheid te verliezen. Alleen Hij kan zijn leven geven als losprijs voor velen, ons bevrijden uit de slavernij en tot vrije mensen maken. Wij christenen mogen dienaar zijn.

Opzet van het boek

In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de oorsprong van het begrip diaken en in hoofdstuk 3 wordt het diaconaat in de oude Kerk beschreven. Na deze twee inleidende hoofdstukken volgt nog een inleidende hoofdstuk over de persoon van Augustinus. Daarna komt in de hoofdstukken 5 tot en met 7 het werk van Augustinus aan de orde. Koet onderscheidt in het spreken en schrijven van Augustinus over diakens drie velden:

  • de diaken als bode en gezant;
  • de diakens als evangelist en verkondiger;
  • de heilige diakens van de vroege Kerk.

Het boek wordt afgerond met conclusies en een epiloog.

Waar komt de term diaken vandaan?

In dit hoofdstuk volgt Koet het onderzoek en de conclusies van Collins. Hij schrijft over het gebruik van de woorden met de diakon-stam in het Bijbelboek Esther, bij de joodse geschiedschrijver Flavius Josefus, bij de Griekse filosoof Plato en in het verhaal over de bruiloft van Kana in het evangelie volgens Johannes.

Koet concludeert dat er nergens sprake is van een nederig dienaar of van nederig dienen. Hij noemt de betekenissen: boodschapper, gezant, verbinder en dienaar van een hogere bestuurder.

Diaconaat in de oude Kerk

In de vroege Kerk was er in eerste instantie het tweevoudige ambt van de bisschop en de diaken. Daarnaast ontwikkelde zich het drievoudige ambt van bisschop, priester en diaken. Gedurende langere tijd hebben beide vormen naast elkaar bestaan. De bisschop staat centraal en de diaken is zijn assistent. Koet schrijft op basis van de Didascalia: “Alhoewel de diaken alles aan de bisschop moet communiceren, moet hij wel zoveel mogelijk (niet nader genoemde) zaken zelf oplossen. Wel moet de diaken het gehoor van de bisschop, zijn mond, zijn hart en zijn ziel zijn.” De diaken heeft ook verschillende taken tijdens de viering van de Eucharistie. Het aantal diakens is afhankelijk van de hoeveelheid werk. De Didascalia kenmerkt de verhouding tussen bisschop en diaken met: “Voor ons, nu, is Aaron de diaken en Moses is de bisschop.” Naast sociale, liturgische en praktische taken hebben de diakens ook een taak op het gebied van catechese.

Begin tweede eeuw schrijft Ignatius van Antiochië een brief aan de Tralliërs. Hieruit haalt Koet een typologie van de drie ambten: “…dat allen gelijkelijk eerbied moeten hebben voor de diakens als voor Jezus Christus, zoals ook voor de bisschop, zijnde een afspiegeling van de Vader, en de priesters als raadsvergadering van God en als band van apostelen.” Ook in de Didascalia komt deze typologie voor aangevuld met: “De diacones is het type van de Heilige Geest.”

In de vierde eeuw krijgt het drievoudige ambt de overhand en vindt de cursus honorum ingang. Dit betekent dat er een carrièrepatroon ontstaat van diaken naar priester naar bisschop. Later begint dit met de vier kleine wijdingen gevolgd door het subdiaconaat. Terwijl de rol van de priesters belangrijker wordt, neemt die van de diakens geleidelijk af. Tot ver in de Middeleeuwen is het diaconaat een zelfstandige functie en zijn er voorbeelden van permanent diaconaat zoals Adelbert van Egmond, Alcuinus, waarschijnlijk Franciscus van Assisi en Geert Grote. Ruim honderd jaar geleden ging kardinaal Teodolfo Mertel tot zijn dood in 1899 naar de H. Mis bij zijn secretaris omdat hijzelf diaken was. De afgelopen eeuw, maar ook lang daarvoor, was het diaconaat in feite alleen maar een noodzakelijke opstap naar de priesterwijding, totdat het Tweede Vaticaans Concilie het diaconaat weer een zelfstandig karakter geeft.

Augustinus

In hoofdstuk 4 beschrijft Koet het leven van Augustinus en zijn betekenis voor het christendom. Hierbij gaat hij uitgebreider in op de opvattingen van Augustinus over het ambt. Deze blijken vooral het bisschopsambt te betreffen. Het diaconaat krijgt weinig aandacht. Als bisschop noemt Augustinus een andere bisschop coepicopus, een priester conpresbyter en een diaken condiaconus. Als bisschop is hij ook priester en diaken. Als bisschop wenst hij ook niet anders gekleed te gaan dan als een van zijn nederigste diakens. Augustinus heeft geen expliciete en uitgewerkte visie op het ambt nagelaten. Zijn opvattingen over het diaconaat moet als terloopse informatie uit zijn werken opgediept worden. Naast het woord diaconus gebruikt Augustinus soms ook de woorden minister en levita om het diakenambt aan te duiden. De laatste term verwijst naar de levieten uit het jodendom. Ook de subdiaken wordt door hem genoemd. Diaconessen komen we anders dan in Constantinopel bij Johannes Chrysostomos bij Augustinus niet tegen.

De diaken als bode en gezant

Vlak na zijn priesterwijding schrijft Augustinus: “dat er in dit leven en vooral in onze tijd niets bestaat dat gemakkelijker, aangenamer en in de ogen van de mensen meer begerenswaard is dan het ambt van bisschop, priester of diaken, indien men het gemakzuchtig en op een kruiperige manier uitoefent. Maar dan is er ook niets dat bij God ellendiger, treuriger en veroordelenswaardiger is. Van de andere kant kan men zeggen, dat er in dit leven en vooral in onze tijd niets is dat moeilijker en gevaarlijker is en meer inspanning vraagt dan het ambt van bisschop, priester of diaken. Maar wanneer men deze dienst uitvoert zoals onze Gebieder beveelt, is er ook niets dat bij God gelukkiger maakt.” Hij ziet hier bisschoppen, priesters en diakens als één groep met een ambivalent ambt.

Bij Augustinus staat de bisschop centraal. De bisschop heeft priesters en diakens om hem heen: zijn priesters en zijn diakens. In dit hoofdstuk komt aan de orde hoe Augustinus de diaken als bode en gezant ziet. Koet beschrijft hoe de communicatie destijds vaak over grote afstanden per brief plaatsvond en wat hierin het grote belang van de betrouwbare bode was. De band tussen de bisschop en diaken maakt de diaken tot een uitermate geschikte bode. In zijn brieven vermeldt Augustinus met aanbeveling vaak de diaken die de brief zal bezorgen. De diaken wordt ook in penibele kwesties geacht bode te zijn, zoals in de strijd tussen Augustinus en Pelagius. Hij is als de rechterhand van de bisschop zijn vertrouweling, gezant en afgevaardigde en kan ook namens de bisschop optreden. Diakens hebben ook financiële verantwoordelijkheden en moeten soms delicate, pastorale taken uitvoeren. Zo zijn zij bij het bestuur van het bisschopsstadje Hippo betrokken.

De diaken als evangelist en verkondiger

In de katholieke Kerk krijgt de diaken bij zijn wijding een evangelieboek overhandigd. De verkondiging van het geloof en het geven van catechese is in de ogen van Augustinus een van de taken van de diaken. Hij verwijst maar zelden expliciet naar diakens die voor de armen en de zieken zorgen. Het is voor hem ook geen expliciete taak van de diaken. Zonder dat Augustinus hiervan een uitgebreide beschrijving geeft, is het duidelijk dat de diaken in de liturgie functioneert. Het is de diaken die als een go-between het volk oproept om samen te bidden. Ook wordt het lezen van het evangelie en van officiële stukken genoemd.

Uitgebreid schrijft Koet over het geloofsonderricht aan doopleerlingen. Hierin spelen volgens Augustinus ook diakens een rol als leraar. Zij moeten het grote verhaal vertellen – van de schepping tot de huidige dag – en daarbij de krenten uit de pap halen die wervend en aantrekkelijk zijn om te horen en goed te onthouden. Dat vraagt pedagogische kwaliteiten. De diaken is de go-between tussen Schrift en traditie en zijn leerlingen.

De heilige diakens van de vroege Kerk

Er is een flink aantal preken van Augustinus bewaard gebleven die aan drie heilige diakens gewijd zijn. Het zijn Stefanus van Jeruzalem, Laurentius van Rome en Vincentius van Spanje. Drie martelaren met namen die verwijzen naar de overwinning, die zij met hun dood hebben behaald. Augustinus besteedt vooral aandacht aan hun martelaarschap. Het martelaarschap verbindt hij met de bediening van de kelk tijdens de Eucharistieviering door de diaken. Bij Stefanus, de eerste diaken, wijst Augustinus op zijn bijzondere preekcompetenties en op de relatie van Stefanus met Christus. Hierbij citeert hij Joh 12,26: “Waar Ik ben, daar is ook mijn dienaar (diakonos).” Bij Laurentius, de grote diaken van het Westen, wordt de zorg voor de armen genoemd en zijn sterke relatie met de bisschop: “Waar gaat gij, vader, zonder uw zoon; waarheen haast gij, heilige bisschop, u zonder diaken.” Wat ons over Vincentius, de Spaanse diaken, is overgeleverd, vertoont een grote gelijkenis met de verhalen over Laurentius.

Naast deze drie grote diakens preekt Augustinus ook over minder bekende diakens. Ook hier is aandacht voor de bijzondere band tussen de bisschop en zijn diakens. Tenslotte komt ook Filippus regelmatig in het werk van Augustinus voor. Met Stefanus behoort hij tot de zeven mannen uit Hnd 6 die volgens Augustinus door de handoplegging tot diaken zijn gewijd. Hij noemt Filippus een evangelist; hij verkondigt en hij doopt.

Conclusies

Koet schrijft: “In de tijd van Augustinus ontbreekt voor een groot gedeelte systematische reflectie op het ambt, wellicht omdat de taken van de verschillende ambten bekend verondersteld werden.” Uit het werk van Augustinus trekt Koet drie conclusies: “Allereerst komt naar voren dat hij diakens zag als medeclerici en daarnaar verwijst hij geregeld in zijn werk. Ze behoren vanzelfsprekend bij de structuur van de kerk, maar juist die vanzelfsprekendheid leidt er toe dat het eigenlijke functioneren van diakens alleen maar in het ‘voorbijgaan’ besproken worden. Toch kunnen we op grond van die verwijzingen een globaal profiel schetsen van de taken van diakens. Tenslotte blijkt dat er in de tijd van Augustinus er verschillen bestaan tussen de verschillende kerken, ook wat betreft de clerici.”

Augustinus heeft een collegiale opvatting over het ambt. Voor hem zijn ook diakens collega’s en samenwerkers. Diakens maken deel uit van het drievoudige ambt. ”De bisschop is het hart, diakens en priesters zijn daarvan afhankelijk. (…) Een bisschop verhoudt zich tot zijn diakens als een vader tot zijn zoons.“

Over de verbindende rol van de diaken concludeert Koet: “Er zijn twee dingen die bij Augustinus naar voren komen als taken van de diaken en die taken zijn alle twee op een bepaalde manier verbindend.” Het is de rol van de diaken als hulp bij de geloofsinitiatie en zijn rol als bode en gezant. Daarnaast is er de verantwoordelijkheid voor het beheer van het bezit van de Kerk en de assistentie tijdens de liturgie. “Zo legt hij de verbinding tussen de bisschop en het volk.”

De tijd van Augustinus is voor de Kerk een overgangstijd. De bisschop wordt “een publiek figuur (…) die in het seculiere leven een steeds belangrijkere rol gaat spelen. We zien ook bij Augustinus de eerste tekenen dat de priester bepaalde functies van de bisschop gaat overnemen. (…) De diaken, die de bisschop liturgisch bijstond met de kelk en in het bestuur van het bisdom met de functie van gezant, gaat aan invloed inboeten…”

Koet schrijft dat Augustinus “weet dat een bisschop en een diaken in die oude tijden van de kerk een bijzondere band hadden. Het is een band die teruggaat op de oudste ambtsstructuren van de kerk. Toch zal die band na Augustinus steeds meer verzwakken. Maar de band wordt niet uitgewist, zoals blijkt uit het feit dat ook vandaag de dag een dienst van bisschop en diaken voor een gedeelte een duet tussen deze ambten blijft.” Koet vermoedt dat er destijds binnen de Kerk grote verschillen waren wat de taken van de diakens betreft.

Epiloog

Tot slot schrijft Koet: “De opvatting die het diakenambt vooral en bijna uitsluitend beschouwt als liefdedienst aan de armen en zwakken is niet terug te vinden in de oude kerk, ook niet bij Augustinus. Hoe nobel zo’n dienst ook is, vanuit het begin van de vroege kerk zijn er twee kanttekeningen bij te maken. Allereerst was de dienst aan de armen in het begin van de kerk de verantwoordelijkheid van de bisschop en daarmee misschien wel van de hele kerkgemeenschap. Ook tegenwoordig zou zo’n dienst vooral bij de bisschop als voorzitter van de plaatselijke kerk mogen blijven. (…) Het Vaticaans Concilie zag voor de diaken drie taakvelden: een heiligingstaak (de diakonia van de liturgie), een verkondigingstaak (de diakonia van het woord) en een herderlijke taak (de diakonia van de liefdewerken). Alhoewel in de uitwerking van de theologie van het diaconaat soms zwaar het accent op het laatste element is komen te liggen, blijkt uit het feit dat het Concilie de diaken ook zag als verkondiger van het Woord dat dat niet zo bedoeld is. (…) We zien die drie munera op een of andere manier terug bij Augustinus. Maar er komt iets bij. Ook hij laat zien dat het diakenambt in de oude kerk erg verbonden was met verbindingen leggen, tussen Schrift en het kerkvolk, tussen het altaar en de mensen in de kerk, tussen bisschop en de mensen uit de ecclesia, maar zeker ook met het optreden als bode tussen verschillende mensen, steden en kerken. Een van de meest kenmerkende eigenschappen van de diakens is dat zij op een of andere manier een go-between zijn. (…) Eén van de belangrijkste nieuwe ontwikkelingen van de eenentwintigste eeuw is de snelle ontwikkeling van de communicatiemiddelen. (…) Juist in een wereld waar communicatie steeds veelzijdiger wordt en verbinding leggen belangrijker, is het nodig dat mensen leiding geven ook verbindingen leggen inhoudt. (…) De diaken als verbindingsofficier kan de wereld in de kerk brengen en de kerk in de wereld.”

Geef een reactie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s