Spring naar inhoud

Oogstdankdag; 2 K 5,14-17; 2 Tim 2,8-13; Lc 17,11-19

13 oktober 2013

In de eerste lezing en in het Evangelie gaat het over genezing maar meer nog over de reactie van hen die genezen zijn: hun dankbaarheid. De Syriër Naäman bekeert zich tot de God van Israël. Voor hem zijn goden verbonden met het land waar zij vereerd worden. Daarom wil hij een vracht aarde mee naar huis. Op deze aarde kan hij de God van Israël aanbidden.

In het Evangelie is het slechts één van de tien genezen melaatsen die terugkeert om Jezus te danken voor zijn genezing. Deze ene is een Samaritaan, de andere negen zijn waarschijnlijk joden. Zij vervullen eerst de wet van Mozes en gaan naar priesters om van hen de verklaring te ontvangen dat zij werkelijk genezen zijn. Er blijft veel onduidelijk in dit verhaal. De tien mannen zijn blijkbaar samen op weg gegaan naar Jeruzalem om zich aan de priesters te laten zien. Onderweg zijn zij genezen van hun melaatsheid. Wanneer is de Samaritaan teruggekeerd naar Jezus? Was voor hem de genezing belangrijker dan de verklaring van de priesters? Of heeft ook hij eerst de priesters bezocht? En de anderen? Zijn die gewoon overgegaan tot de orde van de dag? Wat het verhaal wel vertelt, is dat de Samaritaan God verheerlijkt vanwege zijn genezing. Hij erkent dat de genezing een geschenk van God is. Deze dankbaarheid is voor Jezus het bewijs van zijn geloof: “Uw geloof heeft u gered.” Het geloof leidt niet alleen tot genezing, het brengt ook redding.

Alleen als je gelooft, kun je het leven zien als een gave, als genade. Alle liefde en geluk en ook alle materiële welvaart aanvaard je als een geschenk. Daarom vieren wij oogstdankdag: wij ervaren de vruchten van de aarde en de vruchten van onze arbeid als een geschenk van God. Ongetwijfeld heeft het ons zelf ook inspanning gekost, maar zonder zijn instemming komt het niet tot stand. In Psalm 127 wordt dat als volgt verwoord: “Als de Heer het huis niet bouwt, werken de bouwers vergeefs. Als de Heer de stad niet beschermt, waakt de wachter vergeefs.”

Hoe anders is dat voor de ongelovige. Hij moet alles op eigen kracht doen. Volgens hem wordt ons niets gegeven. Als het tegen zit of als hij ongelukkig is, kan hij alleen zichzelf daarvan de schuld geven. Degene die gelukkig en succesvol is, heeft dat geheel aan zichzelf te danken. Hij zal zichzelf op de borst slaan omdat hij zo geweldig is. Hij zal pronken met zijn succes: heel de wereld mag weten hoe goed hij is. Dat is het beeld van onze seculiere samenleving, van de cultuur van vandaag. Je ziet het overal om je heen: de mensen met succes worden bejubeld en de mensen zonder succes worden – onder het motto ‘eigen schuld, dikke bult’ – aan de kant gezet. Onafhankelijkheid en zelfredzaamheid zijn de sleutelwoorden in het hedendaagse denken. Het leven en het geluk zijn maakbaar door onszelf.

Alleen de gelovige kan omgaan met de onbeheersbaarheid en kwetsbaarheid van het leven. Ons leven is niet alleen afhankelijk van onze eigen inspanningen. Natuurlijk moeten wij onze bijdrage leveren, maar op de eerste plaats leven we uit de genade. Op de eerste plaats is alles een geschenk. Om dat te kunnen zien, moet je er open voor staan, moet je geloven. Dan ben je ook in staat met de genade mee te werken. Geloven betekent niet dat je vervalt in fatalisme, dat je achterover leunt, omdat je er niets aan kunt doen. Geloven betekent niet, dat je denkt: laat maar waaien. Het geloof maakt je ook verantwoordelijk: niet als eindverantwoordelijke, maar als medewerker.

Het thema van deze oogstdankdag is: “Wat houdt ons gaande, wat houdt ons staande.” Op dit moment denkt u mogelijk dat is mijn geloof in God, morgen zoekt u het mogelijk weer meer in aardse zekerheden. Het moge duidelijk zijn: het gaat om de combinatie van beide. Gods genade vormt de basis. Met onze eigen inspanningen zijn wij zijn medewerkers.

Als wij in dit jaar van het geloof bidden om meer geloof, moeten wij vooral vragen dat ons geloof een grotere plaats in ons leven mag krijgen, dat wij veel meer en met grotere intensiteit leven vanuit ons geloof, dat wij ons geloof de centrale plaats in ons leven geven.

Als gelovige mensen kunnen wij oprecht dankbaar zijn voor alles wat wij ontvangen: voor het geluk dat ons ten deel valt, voor gezondheid en voorspoed en voor de resultaten die wij boeken. Deze dankbaarheid maakt ook dat wij werkelijk van ons leven genieten.

Maar ook bij tegenslag en in tijden dat het minder goed met ons gaat, hoeven wij niet bij de pakken neer te zitten en verlamd te raken. Ons geloof geeft ons ook hoop, hoop op betere tijden. In het lijden en de tegenslag mogen wij ons verbonden weten met Christus: Hij die ons menselijk bestaan heeft aangenomen en voor ons geleden heeft. Paulus ervaart het in zijn gevangenschap in Rome. Vanuit die situatie schrijft hij zijn brief aan Timoteüs. Zoals Paulus zich innig verbonden voelt met Christus, zo mogen wij dat ook doen: “Als wij met Hem gestorven zijn zullen wij met Hem leven. Als wij volharden, zullen wij met Hem heersen.” Zelfs als wij – zwakke mensen – het niet altijd kunnen opbrengen Hem trouw te blijven, zelfs dan blijft Hij ons trouw: “Zichzelf verloochenen kan Hij niet.” Amen.

From → Preken

One Comment
  1. Geeske permalink

    Hoi Pier, vandaag was ik lectrice in onze kerk en las dus dezelfde lezingen als die hier staan. Je hebt er een heldere preek bij gemaakt. Doet me denken aan een spreuk die ik ergens las: “Nog wil God broden en vissen vermenigvuldigen. Maar wij moeten zelf de manden dragen.”
    Hartelijke groeten!

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s