Arbeid
Arbeid is volgens de Kerk een wezenlijk onderdeel van het menselijk bestaan. Door de arbeid neemt de mens deel aan de schepping, hij neemt verantwoordelijkheid en komt tot samenwerking met anderen.
Bijbel
In de Bijbel wordt arbeid primair als iets waardevols gezien. Nadat God de wereld geschapen heeft, plaatst Hij de mens in de tuin van Eden om die te beheren en te bewerken (Gen 2,15). Pas na de zondeval is er in Gen 3,19 sprake van: “In het zweet zult ge werken voor uw brood.” Door te werken nemen wij deel aan de schepping, maar in het werk ervaren wij ook de gebrokenheid van ons bestaan. Jezus van Nazaret heeft een groot deel van zijn leven gewerkt. In zijn prediking waardeert Hij arbeid positief, maar Hij waarschuwt wel voor overschatting van het belang ervan (Mt 6,19-34).
Menselijke waardigheid
Het zijn mensen die werken en dat betekent dat arbeid menswaardig moet zijn. De mens is geen economische eenheid en mag niet gezien worden als enkel een arbeidskracht. Een mens is nooit een middel, maar altijd een doel. Hij is een kind van God en naar zijn gelijkenis geschapen. Arbeid is juist een mogelijkheid voor een mens om zijn waardigheid uit te drukken.
Menswaardige arbeid
Volgens de Sociale leer van Kerk moet arbeid mensen laten deelnemen aan de ontwikkeling van hun gemeenschap. Werk maakt het mogelijk in de behoeften van het gezin te voorzien en de kinderen naar school te sturen, zonder dat deze zelf gedwongen zijn te werken. Werk biedt de mogelijkheid tot ontwikkeling en zelfontplooiing. Werk laat voldoende ruimte voor een eigen persoonlijk, familiair en geestelijk leven. Werk verzekert ook de gepensioneerde van een waardige levensstandaard. Ieder die daartoe in staat is, heeft niet alleen de plicht om te werken, maar heeft ook recht op passende arbeid.
Werkomstandigheden
Werknemers moeten in staat zijn zich vrij te organiseren, hun stem te laten horen en hun belangen te behartigen. Hun rechten moeten gerespecteerd worden en onderlinge solidariteit moet mogelijk zijn. Arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen mogen de mens en zijn waardigheid niet schaden.