Aandachtig leven; W 18,6-9; Hb 11,1-2.8-19: Lc 12,32-48

Het is vakantietijd. Op reis gaan, wegtrekken en weer thuiskomen zijn ook voor ons in deze tijd bekende activiteiten. Ook in de lezingen van vandaag horen we over deze begrippen. Het volk van Israël trekt weg uit Egypte. Zij gaan op weg naar het beloofde land, het land dat God voor hen bestemd heeft. Zij vertrouwen erop dat God zijn belofte nakomt. Vertrouwen: daar gaat de lezing uit de brief aan de Hebreeën over. Hier lezen we: “Het geloof is een vaste grond van wat wij hopen…” Door het geloof vertrouwde Abraham erop dat hij en zijn erfgenamen hun bestemming zullen vinden in het land waar God hem naartoe leidt. Abraham en Sara zijn de vader en moeder van de gelovigen. Zijn zij de stamouders van joden, christenen en moslims. Zij hebben ons op het pad van het geloof gezet. Wij zijn hun nageslacht: “talrijk als sterren aan de hemel, ontelbaar als de zandkorrels aan het strand van de zee.”
De Hebreeënbrief geeft een uitvoerige opsomming van mensen uit het Oude Testament die geloofden. Mensen die overtuigd zijn van een werkelijkheid zonder dat ze die kunnen zien. De werkelijkheid is niet beperkt tot dat wat we kunnen zien, niet beperkt tot dat wat we wetenschappelijk kunnen aantonen, en ook niet beperkt tot dat wat wij ons als mensen kunnen voorstellen. De werkelijkheid bestaat los van ons mensen. Wij maken deel uit van de werkelijkheid, maar bepalen haar niet. Voor Abraham is het onvoorstelbare mogelijk. God heeft hem beloofd dat de nakomelingen van Isaäk een groot volk zullen vormen. Hij blijft in deze belofte van God geloven zelfs als hij Isaäk ten offer wil gaan brengen. Abraham heeft er nooit van gehoord dat er iemand uit de dood opstond. Hij kon zich niet voorstellen hoe de ten offer gebrachte Isaäk hem een groot nageslacht zal gaan geven. Toch gelooft Abraham dat God dit onvoorstelbare mogelijk zal maken.
Jezus spreekt zijn leerlingen moed in. Zij moeten nog leren te geloven dat het onvoorstelbare mogelijk is. God zal hen het Koninkrijk schenken. Zij zullen thuiskomen in het huis van de Vader. Zo zullen zij een onuitputtelijke schat verwerven. Dat vraagt dat zij aandachtig leven. Zij moeten paraat zijn – “de lendenen omgord en de lampen brandend” – zoals het volk van Israël klaarstond om uit Egypte weg te trekken. Aandachtig leven is leven in de aanwezigheid van God. Als we ons bewust zijn van Gods aanwezigheid, kijken we met de ogen van God. Dan zien we onze medemensen als Gods kinderen, als onze broeders en zusters. Dan zien we de schepping als het werk van Gods handen, als een kostbaar geschenk. Aandachtig leven is klaarstaan voor de komst van de Heer. Jezus spreekt in de parabel over zijn eigen terugkeer. Hoe zal Hij ons aantreffen: aandachtig levend of onverschillig voor wat er om ons heen gebeurt?
Al enige weken wordt onze aandacht gevraagd voor vluchtelingen en asielzoekers. Steeds vaker zien we beelden van mensen waarvoor geen bed beschikbaar is. Ze slapen op een stoel of zelfs buiten. Nederland is een van de rijkste landen van de wereld. Dat maakt ons extra verantwoordelijk. “Van ieder aan wie veel is gegeven zal veel worden geëist; en van hem aan wie veel is toevertrouwd zal des te meer worden gevraagd.”
Vluchtelingen en asielzoekers zijn weggetrokken uit hun land. Zij vertrouwen erop dat ze elders een nieuw thuis zullen vinden: een plek waar ze veilig zijn, een plek waar ze gelukkig kunnen worden, een plek waar ze een toekomst voor hun zelf en hun kinderen hebben. Het is een schande dat een rijk land als Nederland niet de moeite neemt om hun opvang goed te organiseren. Sterker nog dat men denkt door slechte opvang de komst van vluchtelingen en asielzoekers te kunnen afremmen. Zeker, dit is een dichtbevolkt land, maar zeker niet vol. Sterker nog, we komen veel mensen tekort. Allerlei bedrijven en instellingen kunnen hun werk niet doen door een tekort aan personeel.
Aandachtig leven is ook aandacht hebben voor vluchtelingen en asielzoekers, aandacht hebben voor hun hoop en geloof in een goede toekomst. Zien met de ogen van God, is Jezus herkennen in de vreemdeling. “De Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht.” Hij komt ook op een wijze waarop wij het niet verwachten. “Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen.” (Mt 25,35) Of is dat toch teveel moeite? Amen.