Roeping; 1 Sam 3,3b-10.19; 1 Kor 6,13c-15a.17-20; Joh 1, 35-42

Samuël wordt door de Heer geroepen: “Samuël, Samuël!” Van Eli, de oude priester, leert Hij in het roepen de stem van God te horen. Samuël heeft geleerd naar de stem van God te luisteren en er op de juiste wijze gevolg aan te geven. Ook in het Evangelie horen we een roepingsverhaal. Twee leerlingen van Johannes de Doper gaan Jezus achterna. Door de woorden van Johannes – “Zie het Lam Gods.” – zijn zij nieuwsgierig geworden. Ze willen weten wie die man is, hoe Hij leeft. Jezus nodigt hen uit: “Gaat mee om het te zien.”
Geroepen worden is op de eerste plaats geen zaak van een opdracht ontvangen. Geroepen worden is vooral een ontdekkingstocht: “Gaat mee om het te zien.” Jezus nodigt de twee mannen uit tot een onderzoek en tot een ervaring. Zelf moeten zij ontdekken wie Jezus is en wat het betekent Hem te volgen. Ook onze roeping is primair een zoektocht. Ook wij worden uitgenodigd Jezus te volgen en te ontdekken wat dat voor ons betekent. Ook wij verlangen ernaar goed te leven en zo gelukkig te worden. Wij willen op een goede manier omgaan met de geschenk van het leven en met al het andere dat ons is gegeven.
Pas veel later – bij het laatste Avondmaal – zegt Jezus tegen zijn leerlingen: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.” Pas als de eerste stappen zijn gezet, als er vertrouwen is gegroeid, zegt Jezus tegen zijn leerlingen waar het werkelijk omgaat. Jezus is het leven zelf. In en door Hem is alles geschapen. In en door Hem komen ook wij tot leven. Hij is onze weg ten leven. Jezus is ons leven. Hij is ook de waarheid. Hij is het Woord dat vlees is geworden. Hij is de enige waarheid. In en door Hem kunnen wij God kennen. Hij is de enige weg die tot God leidt: de weg van de liefde. Onze roeping is met Jezus deze weg te gaan. In en door Hem vinden wij onze bestemming: de ware vervulling van ons leven. Jezus volgen is ons geheel en al verbinden met Hem, zoals Hij zich met alle mensen heeft verbonden.
Op het eerste gezicht heeft de tekst uit de brief van Paulus weinig overeenkomsten met deze roepingsverhalen. De tekst heeft veel meer het karakter van een vermaning. En laat er geen misverstand over bestaan: dat is het ook. Paulus roept met deze brief de christenen van Korinthe tot de orde. Er zijn allerlei misstanden in de gemeente van Korinthe en Paulus vindt het nodig orde op zaken te stellen.
Wij hebben ons leven als een geschenk ontvangen. Ons lichaam is een belangrijk aspect van dat geschenk. Een geschenk is helemaal je eigendom, je mag ermee doen wat je wilt. Maar een geschenk is ook een daad van liefde. En liefde vraagt altijd om een antwoord. Liefde is er alleen als er sprake is van een relatie. Een voorbeeld: Ik draag een trouwring. Die heeft mijn vrouw mij gegeven als teken van haar liefde voor mij. Het zal u duidelijk zijn, dat ik deze ring niet kan verkopen als ik eens krap bij kas zit. Dat zou geheel tegen de bedoelingen van de schenker ingaan.
Alles wat wij ons bezit noemen, is een geschenk. Natuurlijk noemen wij soms zaken onze eigen verdienste, maar ook dan geldt dat alleen mogelijk is door de talenten die we kregen. Eigendom en bezit zijn sociale constructies om ordelijk te kunnen samenleven. Bij het denken en handelen betreffende onze bezittingen moeten we altijd onze roeping en het doel van ons bezit voor ogen houden. Waartoe heb ik mijn lichaam gekregen? Waartoe dienen de goederen die ik in bezit heb?
In de onlangs verschenen brief Fratelli tutti, Allen broeders schrijft paus Franciscus over de sociale dimensie van eigendom. De paus schrijft: “De wereld bestaat voor iedereen, want wij mensen worden allemaal met dezelfde waardigheid geboren. God gaf de aarde aan de hele mensheid, opdat zij al haar leden zou voeden zonder iemand uit te sluiten of te bevoorrechten. Het recht op privé-eigendom kan slechts worden beschouwd als een secundair natuurrecht dat is afgeleid van de universele bestemming van alle goederen.” De paus maakt ons duidelijk dat privé-eigendom ondergeschikt is aan het recht van iedereen op het gebruik ervan. De paus past dit ook toe op landen, hun grondgebied en hun hulpbronnen. Hij schrijft: “Rechtvaardigheid vereist niet alleen de erkenning van de rechten van individuen, maar ook van de sociale rechten en van de rechten van de volkeren. Als we het grote principe accepteren dat er rechten voortvloeien uit onze onvervreemdbare menselijke waardigheid, kunnen we de uitdaging aangaan te denken over een nieuwe menselijkheid. We kunnen verlangen naar een aarde die land, thuis en werk biedt voor iedereen. Dit is de ware weg naar vrede.” Niet het privé-eigendom staat op de eerste plaats, maar de menselijke waardigheid en de wezenlijke menselijkheid. Dat geldt ook voor het land waar we wonen. Dat land is niet exclusief ons land. Dat land is er ook voor anderen.
Onze roeping ligt in de wezenlijke menselijkheid en de waardigheid van iedere mens. Christus heeft ons vrij gemaakt, Hij heeft ons verlost om elkaar lief te hebben, om de ander gelukkig te maken. Dat is zijn weg die wij als zijn leerling kunnen gaan door ons met Hem te verbinden. Amen.