Spring naar inhoud

Huwelijk: Gn 2,18-24; Mc 10,2-16

7 oktober 2018

April dit jaar was het vijfentwintig jaar geleden dat Joke en ik elkaar het ja-woord gaven in de Sint Petruskerk in Leiden. We spraken uit dat we elkaar trouw zullen blijven tot dood ons zal scheiden. Je zou dus kunnen zeggen, dat ik – wat het huwelijk betreft – een ervaringsdeskundige ben. Maar is dat ook zo? Ik ken alleen maar ons eigen huwelijk van binnenuit. En daarvan weet ik alleen maar hoe ik daar zelf in sta en hoezeer ik van mijn vrouw houd.

Maar Joke, mijn vrouw: wat weet ik van haar? Nou een heleboel! Maar wat haar ten diepste beweegt, hoe zij werkelijk in elkaar zit, wat zij precies bedoelt met de woorden die zij tot mij spreekt, wat haar diepste gedachten zijn: weet ik dat? Kan ik haar werkelijk helemaal kennen en begrijpen? En zou ik dat ook willen? En zou ik dan nog steeds van haar houden? Is zij dan nog wel een ander?

De eerste lezing van vandaag is uit het tweede scheppingsverhaal. Het boek Genesis kent twee scheppingsverhalen. Het eerste lezen we in jaarlijks in de Paaswake. In dit eerste verhaal staat: “En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.” In het tweede scheppingsverhaal wordt de schepping van de mens uitvoeriger geschreven. Ook de volgorde is er anders. In het eerste verhaal is de schepping van de mens het sluitstuk van de schepping. Zo ziet de mens zichzelf als de bekroning van Gods scheppingswerk.

In dit tweede verhaal wordt na de schepping van hemel en aarde als eerste de mens geschapen en daarna pas de planten en de dieren. In het begin is de mens alleen. Er is ook nog geen sprake van een man of een vrouw. Er is een mens. Deze mens is alleen en dat is niet goed. De mens is niet geschapen om alleen te zijn. Dat is niet in overeenstemming met zijn vermogen om liefde te ontvangen en liefde te geven. De mens heeft een hulp nodig, een hulp die bij hem past.

De mens heeft al een hulp. God zelf is zijn hulp. God heeft de mens lief en wij mensen kunnen God liefhebben. Maar de mens is niet gelijkwaardig aan God en dus is God geen hulp die bij hem past. De dieren zijn ook niet gelijkwaardig aan de mens. De mens staat boven de dieren. Hij bepaalt welke namen zij krijgen. De mens kan van dieren houden en ook zij kunnen hun genegenheid tonen. De dieren zijn wel een hulp voor de mens, maar geen hulp die bij hem past.

De mens heeft een medemens nodig, een medemens past bij hem. Daartoe splitst God de mens als het ware in tweeën. Zo wordt de mens man en vrouw. Vanaf dat moment bestaat het onderscheid tussen man en vrouw. Als man en vrouw zijn zij een hulp voor elkaar die bij hen past. Als gelijkwaardige mensen kunnen zij van elkaar houden. Man en vrouw zijn niet gelijk aan elkaar. Man en vrouw zijn gelijkwaardig aan elkaar. De een is geen kloon van de ander. De ander is werkelijk een ander. De ander is werkelijk anders.

Dat is de essentie van het huwelijk: je echtgenoot is wezenlijk iemand anders. Dat is maar goed ook, want wat zou je elkaar te vertellen hebben als je aan elkaar gelijk bent. Dan kom je in een situatie zoals Wim Sonneveld ooit aangaf: “Mijn vrouw is een mooi boek, maar ik heb het al uit.” Het huwelijk gaat over man en vrouw, twee verschillende personen, maar het huwelijk is ook gemeenschap. Man en vrouw vormen een gemeenschap, een eenheid, door gemeenschap met elkaar te hebben worden ze ook werkelijk een, één vlees. Het huwelijk is een twee-eenheid: er is eenheid en er is verscheidenheid. Het is een eenheid tussen twee personen die van elkaar houden. Het is het mysterie van de liefde waarop het huwelijk gebaseerd is. Het is dit mysterie dat het huwelijk tot een sacrament maakt. Het ontstijgt ons menselijke denken en doen. Het mysterie van de liefde is de goddelijke dimensie van het huwelijk.

De liefde tussen man en vrouw is allereerst een geschenk van God. Maar dit is niet alleen een gave, het is ook een opgave. Wijzelf worden geroepen om deze liefde inhoud te geven. Wij moeten er aan werken om deze liefde levend te houden en uit te laten groeien tot een werkelijk onbaatzuchtige liefde. Dat vraagt allereerst onze bereidheid dit geschenk te aanvaarden. Jezus zegt ons dat wij Gods liefde en genade moeten aannemen als een kind. Wij moeten ontvankelijk zijn. Wij moeten niet het idee hebben dat we ons geluk zelf kunnen realiseren. Pas als wij ons open stellen voor Gods liefde, zijn wij in staat tot liefde voor elkaar. Als wij God als bron van onze liefde aanvaarden, zijn wij in staat die liefde aan elkaar te geven. Alleen als wij ons gedragen weten door Gods liefde, als wij ons werkelijk verbonden weten met Christus, die onze weg ten leven is, alleen dan zijn wij in staat moeilijkheden en tegenslagen te verwerken en te overwinnen. Alleen als wij met Christus bereid zijn ook ons kruis te dragen, kunnen wij elkaar werkelijk gelukkig maken.

Tenslotte vraagt Gods liefde van ons mee te leven met hen die ondanks alle inspanningen niet in staat zijn deze weg te gaan en te bidden voor allen die door welke reden dan ook teleurgesteld zijn in het huwelijk en de liefde voor elkaar. Amen.

From → Preken

Geef een reactie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s