Allerzielen 2015; Kl 3,17-26; Rom 5,5-11; Joh 14,1-6

Als wij het over heiligen hebben denken wij vooral aan hen die opgenomen zijn in Gods heerlijkheid, aan de heiligen in de hemel. Ook als wij in de twaalf artikelen van het geloof ‘de gemeenschap van de heiligen’ noemen, denken we vooral aan de heiligen in de hemel. Maar als de apostel Paulus het in zijn brieven over heiligen heeft, bedoelt hij de christenen hier op aarde. Heiligen zijn dus niet alleen degenen die heilig zijn verklaard. Alle christenen op aarde en in de hemel vormen één gemeenschap van heiligen. Vanouds onderscheiden we drie verschillende groepen heiligen: de strijdende Kerk op aarde, de lijdende Kerk in het vagevuur en de triomferende Kerk in de hemel.
Deze drie groepen vormen samen de gemeenschap van de Kerk: de gemeenschap van de heiligen. Zo horen niet alleen Allerheiligen en Allerzielen bij elkaar, maar zijn ook wij hier op aarde wezenlijk verbonden met onze broeders en zusters in het vagevuur en in de hemel. Gisteren vierden we het heil, de verlossing en verheerlijking die de heiligen in de hemel ontvangen hebben. Vandaag bidden wij voor de overledenen die nog onderweg zijn naar het heil. En wij zelf worden iedere dag geroepen ons leven te heiligen. Wij allen zijn door God geschapen om heiligen te zijn en uiteindelijk deel te nemen aan zijn rijk van vrede en geluk, aan het eeuwig leven.
Wij kunnen ons geen enkele voorstelling maken van het leven na de dood, van het eeuwig leven. En toch hopen en verlangen wij naar dat volmaakte geluk. Diep in ons leeft er een verlangen naar het ware leven, wat dat ook moge zijn. Hoe ziet het eeuwig leven eruit? De lezingen van vandaag helpen ons daarbij niet echt verder. Wel kunnen we hierin lezen dat wij als individuen zullen voortbestaan. Wij gaan niet op in iets algemeens, iets abstracts zoals licht of energie. Wij worden ook geen sterretje aan het firmament. Op een of andere wijze blijven we mensen, individuele mensen levend in gemeenschap. Dat is ook is ook wezenlijk aan het geloof in de verrijzenis.
Ook de leerlingen van Jezus zitten met vragen. Zij begrijpen Jezus niet. Dus zegt Tomas: “Heer, wij weten niet waar Gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?” Zij zitten met dezelfde vraag als wij. Ook zij worstelen met het mysterie van het leven, het mysterie van de dood en het mysterie van God. “In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen.” De enige voorwaarde die Jezus noemt is geloof. Geloven is vooral durven vertrouwen. Jezus zegt ons: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.’ Hij houdt ons niet een systeem van regels en geboden voor. Hij laat ons zien hoe je goed kunt leven, hoe je kunt geloven, hoe je kunt liefhebben, hoe je de waarheid op het spoor kunt komen. Jezus zegt ons: Kijk naar Mij, hoe Ik op de Vader vertrouw. Kijk hoe de Vader van Mij houdt en Ik van Hem. Kijk hoe Ik die liefde deel met alle mensen. Doe net als Ik doe: leef met vertrouwen en liefde. Dan zul je ook sterven in vertrouwen en liefde, dan zul je sterven in vrede.
Jezus geeft ons hoop, hoop op een goede afloop. De eerste lezing schetst ons het beeld van hoe wij in de put kunnen zitten, moedeloos zijn en het niet meer weten. Het verdriet over een verlies kan ons helemaal in beslag nemen en ons alle hoop en vertrouwen doen verliezen. Maar tegelijkertijd weten wij ook, dat we niet hoeven te wanhopen, dat we juist mogen vertrouwen, want “zonder einde is Gods genade, onuitputtelijk is zijn erbarmen.” Jezus heeft dit vertrouwen, deze hoop geleefd. Hij heeft het ons voorgeleefd en wij mogen Hem navolgen. Wij mogen delen in zijn heerlijkheid. Hij heeft voor ons een plaats bereid. Het huis van zijn Vader, de gemeenschap van de heiligen is onbegrensd.
De gemeenschap van alle gelovigen gaat ook over de grenzen van de dood heen. De banden van de liefde zijn sterker dan de dood. Zo zijn wij hier op aarde ook blijvend verbonden met onze overleden broeders en zusters. Zij die in de eeuwige zaligheid, voor het aangezicht van God leven, kunnen voor ons een voorspraak zijn. Hen kunnen wij aanroepen om voor ons tot God te bidden. Voor hen die nog onderweg zijn, bidden wij zelf. Ook met hen zijn wij verbonden en wij vragen aan God hen op te nemen in zijn rijk van vrede en geluk. Amen.