Beelden van God; Ex 20,1-17; 1 Kor 1,22-25; Joh 2,13-25

“Gij zult geen godenbeelden maken.” Het Oude Testament is heel duidelijk in het afwijzen van fysieke beelden van God. Dus geen beelden van hout, van steen of van metaal en geen schilderijen en tekeningen van God. Het jodendom van het Oude Testament neemt duidelijk afstand van de afgoderij van de omringende volkeren. God is de geheel andere. Hij maakt geen deel uit van de aardse werkelijkheid. Hij is de Schepper van hemel en aarde.
Met de geboorte van Jezus Christus komt dit alles in een nieuw perspectief te staan. Gods Zoon is mens geworden. Het Woord is vlees geworden. God openbaart zichzelf in een concrete mens, een mens van vlees en bloed. Dit opent de weg naar het maken van afbeeldingen van Christus en van zijn moeder Maria, maar ook van God de Vader en van de heilige Geest. Toch blijft het maken van dergelijke beelden een hachelijke zaak en ligt het gevaar van ontsporing voortdurend op de loer. In de geschiedenis vinden we dit terug. Om te beginnen bij het ontstaan van de islam. Mohammed verzet zich tegen het veelgodendom van zijn volk. Evenals het jodendom en het christendom kent de islam slechts één God. En ook in de islam is God de geheel andere. Daarom is het maken van beelden van God uit den boze. Zo’n honderd jaar later verbiedt de keizer van het Oost-Romeinse Rijk het maken en vereren van beelden en iconen. Hij ziet dit als een vorm van afgoderij binnen het christendom. Het tweede Concilie van Nicea maakt een einde aan dit beeldenverbod. Zij spreekt uit dat aanbidding verboden is, maar verering wel goed is.
De juiste omgang met dit uitgangspunt blijft lastig. Wanneer gaat verering over in aanbidding en wanneer gaan beelden een magische rol spelen in het geloof van mensen? In de zestiende eeuw leidt het in West-Europa een uitbarsting. Deze beeldenstorm is het meest heftig in de Nederlanden. Tot op de dag van vandaag is de verering van beelden een verschil tussen de hier wonende katholieken en protestanten.
Hoe zien we dit alles in onze tijd? Een nieuwe beeldenstorm in ons land ligt niet voor de hand. Maar ook hier kan fundamentalisme wortel schieten. Fundamentalisme is niet iets dat alleen in de islam voorkomt. Ook het christendom kent fundamentalistische bewegingen. In onze tijd ligt de dreiging niet in het aanbidden van met de hand gemaakte beelden. De dreiging ligt in de beelden die wij ons met ons hoofd, met ons verstand van God vormen.
Wij mensen zijn beperkte wezens. Wij zijn niet in staat de grootheid en het anders-zijn van God met ons verstand te begrijpen. Juist om die reden hebben wij beelden nodig. Niet zozeer fysieke beelden, maar beelden die we in woorden kunnen vatten. Op een of andere manier moeten wij een vertaling maken naar ons menselijk bevattingsvermogen. We hebben woorden nodig om met God en over Hem te kunnen spreken. In het Oude Testament vinden we vele in woorden gegoten beelden van God en Jezus Christus heeft met zijn spreken in gelijkenissen ons vele beelden van zijn Vader aangereikt. Ook wij in onze tijd mogen en moeten woorden vinden om over God te spreken. Het gevaar is echter dat we onze eigen woorden en beelden letterlijk gaan nemen. Dan ligt de dreiging van fundamentalisme op de loer.
Als we overgaan van tastend spreken, van het zoeken naar woorden naar een zeker weten en met grote stelligheid over God spreken staan we niet meer open voor wat God ons te zeggen heeft. Dan bereiken we het stadium waarin wij weten wat God moet doen. Dan is het niet langer dat wij naar het beeld van God geschapen zijn. Dan scheppen wij ons een God naar onze eigen woorden en beelden. Kortom we draaien de zaak om. Dan gaan we uit van ons eigen denken. Dan stellen wij in plaats van God onszelf in het centrum. Paulus heeft het over deze ontwikkeling als hij zegt: “Joden eisen wonderen, Grieken wijsheid.” En Jezus maakt met tempelreiniging duidelijk dat we God niet aan onze aardse werkelijkheid ondergeschikt mogen maken.
De Veertigdagentijd is een tijd van bezinning en soberheid. De soberheid is er om ruimte te maken voor God en voor onze medemens. Ook in ons denken past soberheid. Richting onze medemens moeten wij oppassen voor vooroordelen. Die ontnemen onze naaste de ruimte om zichzelf te zijn. Ook in het spreken over God past ons soberheid en bescheidenheid. Wij moeten God niet willen vangen in onze eigen woorden en beelden. Wel mogen en moeten wij vrijuit en overvloedig spreken over hoe wijzelf God in ons leven ervaren. Op die manier getuigen wij werkelijk van Gods liefde voor ons zonder afbreuk te doen aan zijn grootsheid en anders-zijn. God blijft een mysterie, maar wat Hij met ons doet, is een wezenlijk menselijke en concrete ervaring. Hierover kunnen we nooit genoeg spreken. De Hoop Tour op zaterdag 21 maart in Berkel is daar een mooie gelegenheid voor. Amen.