Heilige Geest en vuur; Js 11,1-10; Mt 3,1-12

In de eerste lezing tekent Jesaja ons zijn visioen van het Rijk Gods: een rijk van gerechtigheid en vrede, een rijk onder de banier van de Messias, de Zoon van David, een twijg aan de stronk van Isaï. Johannes de Doper roept ons op tot bekering. Zo maken wij de weg vrij voor Hem die ons zal dopen met de heilige Geest en met vuur.
Johannes predikt een doopsel van bekering. Hij doopt met water, water dat schoonwast en water dat leven geeft. Maar de komende Messias zal ons dopen met de heilige Geest en met vuur. Het is het vuur van de geestdrift en ook het vuur van de loutering. Met het vuur worden de verontreinigingen uit het goud verwijderd: het vuur als een beeld van loutering. De Messias zal ons ook dopen met de heilige Geest. Jesaja beschrijft wat betekent. Jesaja schrijft als volgt over Christus, over de Messias: “De geest van de Heer zal op Hem rusten, de geest van wijsheid en verstand, de geest van raad en heldenmoed, de geest van liefde en vreze des Heren.” Dit zijn wat wij de gaven van de heilige Geest noemen. Christus is hiermee begiftigd. Door ons te verbinden met Christus, door Hem ook in ons geboren te laten worden, ontvangen ook wij deze gaven van de heilige Geest. Hij doopt ons met zijn heilige Geest. Zo gaan wij lijken op Christus.
De gaven van de heilige Geest hebben wij ook nodig om ons te bekeren. Wijsheid en verstand, raad en heldenmoed, liefde, kennis en de vreze des Heren hebben we ook nodig om ons tot God te richten. Allereerst is er de liefde die ons op God richt. Zijn liefde voor ons doet ons Hem liefhebben. Wijsheid, verstand en raad vormen ons denken en ons geweten. Zij doen ons op het juiste moment besluiten nemen en helpen ons de juiste keuzes te maken.
Verder noemt Jesaja de heldenmoed. Er is moed voor nodig om trouw te blijven aan jezelf, trouw te blijven aan wat je ten diepste beweegt en trouw te blijven aan je roeping. Er is moed voor nodig de weg van de liefde en de waarheid te gaan en er niet voor weg te lopen. Er is moed voor nodig om de waarheid onder ogen te zien en haar op liefdevolle wijze vrijmoedig uit te spreken. Er is moed voor nodig om je niet door negatieve gevoelens mee te laten slepen, maar oog te blijven houden voor de menselijke waardigheid van de ander en van jezelf. Er is moed voor nodig je ogen niet te sluiten voor de ellende overal om ons heen, maar de waarheid tot je te nemen, er over na te denken en er vervolgens naar te handelen. Er is moed voor nodig om goed om te gaan met onze eigen zondigheid. Er is moed voor nodig om onze kwetsbaarheid onder ogen te zien en haar als deel van ons leven te aanvaarden. Zonder moed komen we niet tot bekering. Zonder moed komen we niet tot God.
Tenslotte noemt Jesaja de vreze des Heren. Het gaat er hier niet om dat wij bang moeten zijn voor God. Jezus wil ons juist bevrijden van de angst. Regelmatig zegt Hij: “Vreest niet.” Het gaat dus niet over angst. Het gaat hier over ontzag en eerbied in de omgang met God. God is ons zeer nabij. Hij woont in ons, maar Hij is daarmee geen deel van ons. Wij kunnen Hem niet bezitten en naar willekeur over Hem en zijn werkende kracht in ons beschikken. Gods inwoning in ons is een geschenk van zijn liefde voor ons. Dat maakt ons dankbaar en vervult ons met ontzag. Liefde en respect gaan hand in hand. Dat geldt niet alleen voor onze relatie met God. Dat geldt ook voor de relatie met onze medemens. Als je iemand niet respecteert, kun je niet van hem houden. Het gaat om het ontzag voor de menselijke waardigheid van de ander. Zonder respect wordt de geliefde gedegradeerd tot een gebruiksvoorwerp, een huisdier of een slaaf. Deze liefdevolle vorm van respect schept geen afstand, maar maakt juist nabijheid op een goede manier mogelijk. Ook onze geliefden zijn ons gegeven en worden door ons met dankbaarheid en ontzag ontvangen. Naarmate de geliefde ons meer nabij is, wordt het belang van het respect alleen maar groter. Juist in de nabijheid is het bewaken van de grenzen uiterst belangrijk. Wederzijds respect voor elkaar is vooral van groot belang binnen het gezin. Juist daar waar de liefde groot is, is ook het gevaar aanwezig dat we elkaar opeisen en dat we de ander als ons persoonlijk bezit gaan zien.
Ditzelfde gevaar dreigt in onze relatie met God: Hij, die in ons woont. Wij mensen zijn maar al te vaak geneigd om God naar onze eigen gedachten te modelleren. Wij hebben de neiging om precies te weten wat God wil en vooral wat God van anderen wil. Als wij zo denken ontbreekt ons de vreze des Heren, dan zijn ook wij adderengebroed, zoals Farizeeën en Sadduceeën die maar al te goed wisten hoe anderen zich moesten gedragen.
Door de gaven van de Geest, door de verbinding met Christus komen wij tot bekering, krijgen wij zicht op de werkelijkheid, wordt God van betekenis in ons leven. Zo krijgen wij weet van onze diepste verlangens en durven we die onder ogen te zien. Zo krijgt ons verlangen naar God, naar de komst van de Heer gestalte in ons leven. Amen.